Duits

Uitgebreide vertaling voor verschlingen (Duits) in het Nederlands

verschlingen:

verschlingen werkwoord (verschlinge, verslingst, verslingt, verschlang, verschlangt, verschlungen)

  1. verschlingen (auffressen; fressen; schlingen)
    opvreten; verslinden; verzwelgen
    • opvreten werkwoord (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verslinden werkwoord (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • verzwelgen werkwoord (verzwelg, verzwelgt, verzwolg, verzwolgen, verzwolgen)
  2. verschlingen (verdauen; verbrauchen; fressen; )
    verslinden; opvreten; verorberen
    • verslinden werkwoord (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
    • opvreten werkwoord (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
    • verorberen werkwoord (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
  3. verschlingen (fressen)
    verslinden
    • verslinden werkwoord (verslind, verslindt, verslond, verslonden, verslonden)
  4. verschlingen (verflechten; flechten; verketten; )
    verweven; vervlechten; ineenvlechten
    • verweven werkwoord (verweef, verweeft, verweefde, verweefden, verweven)
    • vervlechten werkwoord (vervlecht, vervlocht, vervlochten, vervlochten)
    • ineenvlechten werkwoord (vlecht ineen, vlocht ineen, vlochten ineen, ineengevlochten)
  5. verschlingen (hinunterschlucken; nehmen; verschlucken; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken werkwoord (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)

Conjugations for verschlingen:

Präsens
  1. verschlinge
  2. verslingst
  3. verslingt
  4. verschlingen
  5. verschlingt
  6. verschlingen
Imperfekt
  1. verschlang
  2. verschlangst
  3. verschlang
  4. verschlangen
  5. verschlangt
  6. verschlangen
Perfekt
  1. habe verschlungen
  2. hast verschlungen
  3. hat verschlungen
  4. haben verschlungen
  5. habt verschlungen
  6. haben verschlungen
1. Konjunktiv [1]
  1. verschlinge
  2. verschlingest
  3. verschlinge
  4. verschlingen
  5. verschlinget
  6. verschlingen
2. Konjunktiv
  1. verschlänge
  2. verschlängest
  3. verschlänge
  4. verschlängen
  5. verschlänget
  6. verschlängen
Futur 1
  1. werde verschlingen
  2. wirst verschlingen
  3. wird verschlingen
  4. werden verschlingen
  5. werdet verschlingen
  6. werden verschlingen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verschlingen
  2. würdest verschlingen
  3. würde verschlingen
  4. würden verschlingen
  5. würdet verschlingen
  6. würden verschlingen
Diverses
  1. verschling!
  2. verschlingt!
  3. verschlingen Sie!
  4. verschlungen
  5. verschlingend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verschlingen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvreten Aufknabbern; Verputzen; Verschmausen; Wegputzen
verorberen Vertilgung; Verzehrung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenkrijgen aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen
ineenvlechten einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten schlingen
opslokken aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen
opvreten aufbrauchen; auffressen; aufzehren; fressen; konsumieren; schlingen; verbrauchen; verdauen; verschlingen; verwerten; verwirken; verzehren aufessen; auffressen; aufzehren; bunkern; einreißen; fressen; futtern; genießen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; speisen; verspeisen; verzehren
verorberen aufbrauchen; aufzehren; fressen; konsumieren; verbrauchen; verdauen; verschlingen; verwerten; verwirken; verzehren aufbrauchen; aufessen; auffressen; aufknabbern; aufzehren; bunkeren; essen; füttern; gebrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; konsumieren; laben; schlucken; speisen; stopfen; verspeisen; verwerten; verzehren; zu Abend essen; zu sich nehmen
verslinden aufbrauchen; auffressen; aufzehren; fressen; konsumieren; schlingen; verbrauchen; verdauen; verschlingen; verwerten; verwirken; verzehren aufessen; auffressen; bunkern; einreißen; fressen; futtern; genießen; hinunterschlingen; hinunterschlucken
vervlechten einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten
verweven einflechten; einweben; flechten; verflechten; verketten; verschlingen; verweben; zusammenflechten einflechten; einweben; ineinandergreifen; verweben
verzwelgen auffressen; fressen; schlingen; verschlingen aufessen; auffressen; bunkern; einreißen; fressen; futtern; genießen; hinunterschlingen; hinunterschlucken
zwelgen aufessen; auffressen; bunkern; einstecken; fressen; futtern; genießen; hereinkriegen; hineinstopfen; hinunterschlingen; hinunterschlucken; nehmen; schlingen; schlucken; schwelgen; stopfen; verschlingen; verschlucken; verspeisen; vertilgen; verzehren; ätzen fressen; futtern; hineinstopfen; pfropfen; prassen; schlemmen; schwelgen; stopfen; vollstopfen

Synoniemen voor "verschlingen":


Wiktionary: verschlingen


Cross Translation:
FromToVia
verschlingen schransen; verslinden; vreten devour — to eat greedily
verschlingen omringen; bedekken engulf — surround; cover
verschlingen verslinden; vreten fret — to devour, consume
verschlingen schrokken scoff — to eat food quickly
verschlingen opschrokken wolf down — consume quickly