Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. vorbei gehen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor vorbei gehen (Duits) in het Nederlands

vorbei gehen:

vorbei gehen werkwoord

  1. vorbei gehen (verstreichen; vergehen; ablaufen)
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken werkwoord (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen werkwoord (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen werkwoord (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

Vertaal Matrix voor vorbei gehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan Abfaulen; Auflösung; Verfall; Verwesung
verlopen Verlaufen
verstrijken Verfallen; Verstreichen
vervallen Verfallen; Verstreichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflopen ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen ablaufen; anlaufen; anstreben; enden; leicht abfallend; sich begeben; zu Ende gehen; zu Ende laufen
vergaan ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen abfaulen; ausfaulen; faulen; scheitern; sinken; untergehen; verfallen; verfaulen; vergehen; verkommen; wegfaulen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
verlopen ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
verstrijken ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
vervallen ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen abrutschen; baufällig werden; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; geringer werden; glitschen; leicht abfallend; schlechter werden; schrumpfen; verfallen; vergehen; verkommen; vermindern; verringern; versinken; weniger werden; zerfallen; zurückgehen; zusammenfallen
voorbijgaan ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen abgelebt; abgenutzt; beendet; fällig; um; veraltet; verschlissen; verstrichen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan faul; ranzig; schlecht; stinkend; stinkig; verdorben; verfault; vergammelt; verrotet
verlopen armselig; armutig; beendet; elend; fällig; hinfällig; häßlich; mittellos; schlottrig; schäbig; um; unansehnlich; verlottert; verludert; verstrichen; zerlumpt; ärmlich

Verwante vertalingen van vorbei gehen