Duits

Uitgebreide vertaling voor vorbereitet (Duits) in het Nederlands

vorbereitet:

vorbereitet bijvoeglijk naamwoord

  1. vorbereitet (auf alles vorbereitet; bedachtsam)
    voorbereid; bedacht; gewapend

Vertaal Matrix voor vorbereitet:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedacht auf alles vorbereitet; bedachtsam; vorbereitet ausgedacht; erdacht; erdichtet; fiktiv; fingiert
gewapend auf alles vorbereitet; bedachtsam; vorbereitet bewaffnet
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorbereid auf alles vorbereitet; bedachtsam; vorbereitet

Synoniemen voor "vorbereitet":

  • gerüstet; gewappnet; geübt

vorbereiten:

vorbereiten werkwoord (bereite vor, bereitest vor, bereitet vor, bereitete vor, bereitetet vor, vorbereitet)

  1. vorbereiten (Vorbereitungen treffen; bereiten; bereitstellen; vorarbeiten)
    voorbereiden; voorbereiding treffen
  2. vorbereiten
    klaarmaken; voorbereidingen treffen
  3. vorbereiten (vorarbeiten; grundieren)
    prepareren; voorbewerken; voorwerken
    • prepareren werkwoord (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • voorbewerken werkwoord (bewerk voor, bewerkt voor, bewerkte voor, bewerkten voor, voorbewerkt)
    • voorwerken werkwoord (werk voor, werkt voor, werkte voor, werkten voor, voorgewerkt)
  4. vorbereiten (bereitstellen; bereiten)
    alvast neerzetten; klaarzetten

Conjugations for vorbereiten:

Präsens
  1. bereite vor
  2. bereitest vor
  3. bereitet vor
  4. bereiten vor
  5. bereitet vor
  6. bereiten vor
Imperfekt
  1. bereitete vor
  2. bereitetest vor
  3. bereitete vor
  4. bereiteten vor
  5. bereitetet vor
  6. bereiteten vor
Perfekt
  1. habe vorbereitet
  2. hast vorbereitet
  3. hat vorbereitet
  4. haben vorbereitet
  5. habt vorbereitet
  6. haben vorbereitet
1. Konjunktiv [1]
  1. bereite vor
  2. bereitest vor
  3. bereite vor
  4. bereiten vor
  5. bereitet vor
  6. bereiten vor
2. Konjunktiv
  1. bereitete vor
  2. bereitetest vor
  3. bereitete vor
  4. bereiteten vor
  5. bereitetet vor
  6. bereiteten vor
Futur 1
  1. werde vorbereiten
  2. wirst vorbereiten
  3. wird vorbereiten
  4. werden vorbereiten
  5. werdet vorbereiten
  6. werden vorbereiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vorbereiten
  2. würdest vorbereiten
  3. würde vorbereiten
  4. würden vorbereiten
  5. würdet vorbereiten
  6. würden vorbereiten
Diverses
  1. bereit vor!
  2. bereitet vor!
  3. bereiten Sie vor!
  4. vorbereitet
  5. vorbereitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vorbereiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klaarmaken Zubereiten
voorbereiden Anrichten; Herrichten; Vorbereiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alvast neerzetten bereiten; bereitstellen; vorbereiten
klaarmaken vorbereiten abmachen; erledigen; fertig bringen; kochen; zubereiten
klaarzetten bereiten; bereitstellen; vorbereiten bereitlegen; bereitstellen; zurechtlegen
prepareren grundieren; vorarbeiten; vorbereiten einarbeiten; einführen; einweisen; kochen; zubereiten
voorbereiden Vorbereitungen treffen; bereiten; bereitstellen; vorarbeiten; vorbereiten
voorbereiding treffen Vorbereitungen treffen; bereiten; bereitstellen; vorarbeiten; vorbereiten
voorbereidingen treffen vorbereiten
voorbewerken grundieren; vorarbeiten; vorbereiten
voorwerken grundieren; vorarbeiten; vorbereiten vorarbeiten

Synoniemen voor "vorbereiten":


Wiktionary: vorbereiten

vorbereiten
verb
  1. etwas, jemanden oder sich selbst einer Voraussicht oder ZukunftErwartung anpassen; so ändern, dass es sich bei den erwarteten Ereignissen positiv auswirkt
vorbereiten
verb
  1. handelingen verrichten die een latere gebeurtenis mogelijk moeten maken

Cross Translation:
FromToVia
vorbereiten voorbereiden; prepareren prepare — to make ready for a specific future purpose
vorbereiten aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen accommoderdonner, procurer de la commodité.
vorbereiten aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen arrangerarranger (transitive) (fr)
vorbereiten stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen disposerarranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
vorbereiten aanmaken; bereiden; toebereiden; voorbereiden préparerapprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner.

Verwante vertalingen van vorbereitet