Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal winken

Vertaal winken van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. winken:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor winken (Duits) in het Nederlands

winken:

winken werkwoord (winke, winkst, winkt, winkte, winktet, gewinkt)

  1. winken (mit der Hand grüßen)
    zwaaien; met de hand groeten
  2. winken (wiegen; schwenken)
    zwaaien; wuiven
    • zwaaien werkwoord (zwaai, zwaait, zwaaide, zwaaiden, gezwaaid)
    • wuiven werkwoord (wuif, wuift, wuifde, wuifden, gewuifd)
  3. winken (schaukeln; fließen; wallen; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)
  4. winken (grüßen)
    wenken
    • wenken werkwoord (wenk, wenkt, wenkte, wenkten, gewenkt)
  5. winken
    uitwuiven
    • uitwuiven werkwoord (wuif uit, wuift uit, wuifde uit, wuifden uit, uitgewuifd)

Conjugations for winken:

Präsens
  1. winke
  2. winkst
  3. winkt
  4. winken
  5. winkt
  6. winken
Imperfekt
  1. winkte
  2. winktest
  3. winkte
  4. winkten
  5. winktet
  6. winkten
Perfekt
  1. habe gewinkt
  2. hast gewinkt
  3. hat gewinkt
  4. haben gewinkt
  5. habt gewinkt
  6. haben gewinkt
1. Konjunktiv [1]
  1. winke
  2. winkest
  3. winke
  4. winken
  5. winket
  6. winken
2. Konjunktiv
  1. winkte
  2. winktest
  3. winkte
  4. winkten
  5. winktet
  6. winkten
Futur 1
  1. werde winken
  2. wirst winken
  3. wird winken
  4. werden winken
  5. werdet winken
  6. werden winken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde winken
  2. würdest winken
  3. würde winken
  4. würden winken
  5. würdet winken
  6. würden winken
Diverses
  1. wink!
  2. winkt!
  3. winken Sie!
  5. gewinkt
  6. winkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor winken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
golven Schwalle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deinen baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
golven baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen fließen; strömen; wellenförmig
met de hand groeten mit der Hand grüßen; winken
uitwuiven winken
wenken grüßen; winken
wuiven schwenken; wiegen; winken
zwaaien mit der Hand grüßen; schwenken; wiegen; winken schlingern; schwenken

Wiktionary: winken

Cross Translation:
FromToVia
• winken → wenken ↔ beckon — to wave and/or to nod to somebody with the intention to make the person come closer
• winken → zwaaien; wuiven ↔ wave — to wave one’s hand

Verwante vertalingen van winken







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0198 seconde
Page rendered in 1.0 seconds