Duits

Uitgebreide vertaling voor zubereiten (Duits) in het Nederlands

zubereiten:

zubereiten werkwoord (zubereite, zubereitest, zubereitet, zuberitt, zuberittet, zuberitten)

  1. zubereiten (kochen)
    bereiden; klaarmaken; prepareren; brouwen; iets toebereiden
    • bereiden werkwoord (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken werkwoord (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • prepareren werkwoord (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • brouwen werkwoord (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
    • iets toebereiden werkwoord
  2. zubereiten (kochen)
    bereiden; klaarmaken; gereed maken; toebereiden; brouwen
    • bereiden werkwoord (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken werkwoord (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • gereed maken werkwoord (maak gereed, maakt gereed, maakte gereed, maakten gereed, gereed gemaakt)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)
    • brouwen werkwoord (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
  3. zubereiten (marinieren; einlegen; konservieren)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)

Conjugations for zubereiten:

Präsens
  1. zubereite
  2. zubereitest
  3. zubereitet
  4. zubereiten
  5. zubereitt
  6. zubereiten
Imperfekt
  1. zuberitt
  2. zuberittest
  3. zuberitt
  4. zuberitten
  5. zuberittet
  6. zuberitten
Perfekt
  1. habe zuberitten
  2. hast zuberitten
  3. hat zuberitten
  4. haben zuberitten
  5. habt zuberitten
  6. haben zuberitten
1. Konjunktiv [1]
  1. zubereite
  2. zubereitest
  3. zubereite
  4. zubereiten
  5. zubereitet
  6. zubereiten
2. Konjunktiv
  1. zuberitte
  2. zuberittest
  3. zuberitte
  4. zuberitten
  5. zuberittet
  6. zuberitten
Futur 1
  1. werde zubereiten
  2. wirst zubereiten
  3. wird zubereiten
  4. werden zubereiten
  5. werdet zubereiten
  6. werden zubereiten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zubereiten
  2. würdest zubereiten
  3. würde zubereiten
  4. würden zubereiten
  5. würdet zubereiten
  6. würden zubereiten
Diverses
  1. zubereit!
  2. zubereitet!
  3. zubereiten Sie!
  4. zuberitten
  5. zubereitend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zubereiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereiden Anfertigung; Erzeugung; Verfertigung; Vorbereitung; Zubereiten; Zubereitung
klaarmaken Zubereiten
marineren Marinieren
toebereiden Zubereiten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bereiden kochen; zubereiten
brouwen kochen; zubereiten
gereed maken kochen; zubereiten
iets toebereiden kochen; zubereiten
klaarmaken kochen; zubereiten abmachen; erledigen; fertig bringen; vorbereiten
marineren einlegen; konservieren; marinieren; zubereiten
prepareren kochen; zubereiten einarbeiten; einführen; einweisen; grundieren; vorarbeiten; vorbereiten
toebereiden einlegen; kochen; konservieren; marinieren; zubereiten

Synoniemen voor "zubereiten":


Verwante vertalingen van zubereiten