Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal zusammenfallen

Vertaal zusammenfallen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. zusammenfallen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor zusammenfallen (Duits) in het Nederlands

zusammenfallen:

zusammenfallen werkwoord (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)

  1. zusammenfallen (zusammentreffen)
    samenvallen; samenlopen
    • samenvallen werkwoord (val samen, valt samen, samengevallen)
    • samenlopen werkwoord (loop samen, loopt samen, liep samen, liepen samen, samengelopen)
  2. zusammenfallen (vermitteln; eingreifen; intervenieren; )
    interfereren; interveniëren; tussenkomen; ingrijpen; interrumperen; bemiddelen; tussenbeide komen
    • interfereren werkwoord (interfereer, interfereert, interfereerde, interfereerden, geïnterfereerd)
    • interveniëren werkwoord (interveniëer, interveniëert, interveniëerde, interveniëerden, geïnterveniëerd)
    • tussenkomen werkwoord (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)
    • ingrijpen werkwoord (grijp in, grijpt in, greep in, grepen in, ingegrepen)
    • interrumperen werkwoord (interrumpeer, interrumpeert, interrumpeerde, interrumpeerden, geïnterrumpeerd)
    • bemiddelen werkwoord (bemiddel, bemiddelt, bemiddelde, bemiddelden, bemiddeld)
    • tussenbeide komen werkwoord (kom tussenbeide, komt tussenbeide, kwam tussenbeide, kwamen tussenbeide, tussenbeide gekomen)
  3. zusammenfallen (einstürzen; zusammenbrechen; zusammenstürzen; einsinken; zusammensinken)
    instorten; ineenstorten
    • instorten werkwoord (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
    • ineenstorten werkwoord (stort ineen, stortte ineen, stortten ineen, ineengestort)
  4. zusammenfallen (zusammenbrechen; einstürzen; einsacken; )
    inzakken; in elkaar zakken; inzinken; invallen
    • inzakken werkwoord (zak in, zakt in, zakte in, zakten in, ingezakt)
    • in elkaar zakken werkwoord
    • inzinken werkwoord (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  5. zusammenfallen (baufällig werden; verfallen; zerfallen; verkommen)
    vervallen; bouwvallig worden
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • bouwvallig worden werkwoord (word bouwvallig, wordt bouwvallig, werd bouwvallig, werden bouwvallig, bouwvallig geworden)

Conjugations for zusammenfallen:

Präsens
  1. falle zusammen
  2. fällst zusammen
  3. fällt zusammen
  4. fallen zusammen
  5. fallt zusammen
  6. fallen zusammen
Imperfekt
  1. fiel zusammen
  2. fielest zusammen
  3. fiel zusammen
  4. fielen zusammen
  5. fielet zusammen
  6. fielen zusammen
Perfekt
  1. bin zusammengefallen
  2. bist zusammengefallen
  3. ist zusammengefallen
  4. sind zusammengefallen
  5. seid zusammengefallen
  6. sind zusammengefallen
1. Konjunktiv [1]
  1. falle zusammen
  2. fallest zusammen
  3. falle zusammen
  4. fallen zusammen
  5. fallet zusammen
  6. fallen zusammen
2. Konjunktiv
  1. fielte zusammen
  2. fieltest zusammen
  3. fielte zusammen
  4. fielten zusammen
  5. fieltet zusammen
  6. fielten zusammen
Futur 1
  1. werde zusammenfallen
  2. wirst zusammenfallen
  3. wird zusammenfallen
  4. werden zusammenfallen
  5. werdet zusammenfallen
  6. werden zusammenfallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zusammenfallen
  2. würdest zusammenfallen
  3. würde zusammenfallen
  4. würden zusammenfallen
  5. würdet zusammenfallen
  6. würden zusammenfallen
Diverses
  1. fall zusammen!
  2. fallt zusammen!
  3. fallen Sie zusammen!
  5. zusammengefallen
  6. zusammendfallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor zusammenfallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ineenstorten Einstürzen; Zusammenbrechen
instorten Einstürzen; Zusammenbrechen
invallen Hereinplatzen; Hineinplatzen
inzakken Abrutschen; Einsinken; Sinken; Zurückfallen; stark im Wert fallen
inzinken Einsinken; Wegsacken
samenlopen Zusammen kommen; Zusammen laufen
samenvallen Zusammenfallen
vervallen Verfallen; Verstreichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemiddelen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen unterhandeln; vermitteln
bouwvallig worden baufällig werden; verfallen; verkommen; zerfallen; zusammenfallen
in elkaar zakken einsacken; einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
ineenstorten einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
ingrijpen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen zugreifen; zulangen
instorten einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen einstürzen; implodieren; vergehen; zerfallen; zurückgehen; zurücklaufen
interfereren eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
interrumperen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen ins Wort fallen; unterbrechen
interveniëren eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
invallen einsacken; einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen eindringen; einfallen; einspringen; hineindringen; hineinstürmen; vertreten
inzakken einsacken; einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen abnehmen; einsacken; einsinken; einstürzen; rücklaufen
inzinken einsacken; einsinken; einstürzen; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen abrutschen; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; glitschen; schrumpfen; versinken; zurückgehen
samenlopen zusammenfallen; zusammentreffen
samenvallen zusammenfallen; zusammentreffen
tussenbeide komen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen
tussenkomen eingreifen; einschreiten; interferieren; intervenieren; schlichten; sich einmischen; unterbrechen; vermitteln; zusammenfallen; zusammentreffen unterhandeln; vermitteln
vervallen baufällig werden; verfallen; verkommen; zerfallen; zusammenfallen ablaufen; abrutschen; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; geringer werden; glitschen; leicht abfallend; schlechter werden; schrumpfen; verfallen; vergehen; verkommen; vermindern; verringern; versinken; verstreichen; vorbei gehen; weniger werden; zurückgehen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen abgelebt; abgenutzt; beendet; fällig; um; veraltet; verschlissen; verstrichen

Synoniemen voor "zusammenfallen":


Wiktionary: zusammenfallen

zusammenfallen
verb
  1. samenvallen in ruimte of tijd
Cross Translation:
FromToVia
• zusammenfallen → coïncideren; samenvallen ↔ coincide — to occupy exactly the same space
• zusammenfallen → samenvallen; coïncideren ↔ coincide — to occur at the same time
• zusammenfallen → congruent zijn; elkaar dekken; samenvallen ↔ coïncider — géométrie|fr S’ajuster l’un sur l’autre dans toutes les parties, parler de lignes, de surfaces.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0431 seconde
Page rendered in 1.0 seconds