Duits

Uitgebreide vertaling voor tauglich (Duits) in het Nederlands

tauglich:

tauglich bijvoeglijk naamwoord

  1. tauglich (rechtschaffen; zuverlässig; gründlich; )
    betrouwbaar; deugdelijk; degelijk
  2. tauglich (fähig)
    in staat; fysiek in staat
  3. tauglich (geschickt; handlich; klug; )
    handig; vaardig; bekwaam; behendig; kundig
  4. tauglich (solide; zuverlässig; fest; )
    solide; stevig; degelijk
  5. tauglich (brauchbar; nützlich; geeignet; )
    bruikbare

Vertaal Matrix voor tauglich:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behendig geschickt; gewandt; geübt; handlich; klug; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig
bekwaam geschickt; gewandt; geübt; handlich; klug; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig befähig; bewandert; erfahren; fachmännisch; fähig; geschult; geübt; kapabel; kompetent; kundig; sachverständig; tüchtig
betrouwbaar dauerhaft; effektiv; fest; gediegen; gründlich; handfest; kräftig; rechtschaffen; robust; solid; solide; stabil; tauglich; tüchtig; zuverlässig
degelijk dauerhaft; effektiv; fest; gediegen; gründlich; handfest; kräftig; rechtschaffen; robust; solid; solide; stabil; tauglich; tüchtig; zuverlässig begründet; berechtigt; effektiv; eingehend; einschneidend; gedankenvoll; gediegen; grundlegend; gründlich; plausibel; rechtschaffen; solid; solide; stichhaltig; tief; tiefgehend; tiefschürfend; tiefsinnig; tüchtig; weise; zuverlässig
deugdelijk dauerhaft; effektiv; fest; gediegen; gründlich; handfest; kräftig; rechtschaffen; robust; solid; solide; stabil; tauglich; tüchtig; zuverlässig bewährt; effektiv; erprobt; gediegen; geprüft; gründlich; rechtschaffen; solid; solide; tüchtig; zuverlässig
handig geschickt; gewandt; geübt; handlich; klug; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig benutzbar; brauchbar; geeignet; nützlich; verwendbar
kundig geschickt; gewandt; geübt; handlich; klug; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig aufgeweckt; ausgelernt; behende; fachgerecht; fachkundig; fachmännisch; fähig; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; geübt; handlich; klug; kundig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; tüchtig
solide dauerhaft; fest; gediegen; handfest; kräftig; robust; solide; stabil; tauglich; zuverlässig begründet; berechtigt; derb; eisern; forsch; gediegen; kraftvoll; kräftig; plausibel; robust; solide; stabil; stichhaltig
stevig dauerhaft; fest; gediegen; handfest; kräftig; robust; solide; stabil; tauglich; zuverlässig beharrlich; beständig; dauerhaft; derb; eine heftige Debatte; eisern; forsch; gediegen; gezalzenes; groß; heftige; kraftvoll; kräftig; robust; sicher; solide; stabil; standhaft; stark; stattlich; stramm; stämmig; unerschütterlich
vaardig geschickt; gewandt; geübt; handlich; klug; pfiffig; raffiniert; scharfsinnig; schlau; spitzfindig; tauglich; treffend; tüchtig aufgeweckt; ausgelernt; behende; fachmännisch; fähig; geistreich; gekonnt; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; geübt; handlich; klug; kundig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schlau; tüchtig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bruikbare anwendbar; brauchbar; einsetzbar; gebräuchlich; geeignet; geschickt; nützlich; tauglich; verwendbar
fysiek in staat fähig; tauglich
in staat fähig; tauglich

Synoniemen voor "tauglich":


Wiktionary: tauglich


Cross Translation:
FromToVia
tauglich bruikbaar; geschikt; doelmatig; gemakkelijk; gepast; passend; betamelijk; toepasselijk; behoorlijk; fatsoenlijk; keurig; voegzaam; welvoeglijk convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
tauglich bruikbaar; geschikt; goedgezind; gunstig; toegenegen; welgezind; lievelings- propice — Qui est favorable, en parlant de divinité, toute puissance, ou autorité dont nous pouvoir dépendre.
tauglich helder; louter; schoon; proper; puur; rein; zindelijk; zuiver; eigen propre — Qui appartenir exclusivement à une personne ou à une chose.