Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. korken:
  2. Korken:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Korken (Duits) in het Zweeds

korken:

korken werkwoord (korke, korkst, korkt, korkte, korktet, gekorkt)

  1. korken
    korka
    • korka werkwoord (korkar, korkade, korkat)

Conjugations for korken:

Präsens
  1. korke
  2. korkst
  3. korkt
  4. korken
  5. korkt
  6. korken
Imperfekt
  1. korkte
  2. korktest
  3. korkte
  4. korkten
  5. korktet
  6. korkten
Perfekt
  1. bin gekorkt
  2. bist gekorkt
  3. ist gekorkt
  4. sind gekorkt
  5. seid gekorkt
  6. sind gekorkt
1. Konjunktiv [1]
  1. korke
  2. korkest
  3. korke
  4. korken
  5. korket
  6. korken
2. Konjunktiv
  1. korkte
  2. korktest
  3. korkte
  4. korkten
  5. korktet
  6. korkten
Futur 1
  1. werde korken
  2. wirst korken
  3. wird korken
  4. werden korken
  5. werdet korken
  6. werden korken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde korken
  2. würdest korken
  3. würde korken
  4. würden korken
  5. würdet korken
  6. würden korken
Diverses
  1. kork!
  2. korkt!
  3. korken Sie!
  4. gekorkt
  5. korkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor korken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
korka korken

Korken:

Korken [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Korken (Stöpsel; Propfen)
    kork
    • kork [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Korken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kork Korken; Propfen; Stöpsel Kork

Synoniemen voor "Korken":


Wiktionary: Korken

Korken
noun
  1. Verschluss einer Flasche, der aus der Rinde der Korkeiche hergestellt ist

Cross Translation:
FromToVia
Korken kork cork — bottle stopper

Computer vertaling door derden:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Korken (Zweeds) in het Duits

Korken: (*Woord en zin splitter gebruikt)

Computer vertaling door derden: