Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ausweg:
  2. Ausweg:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausweg (Duits) in het Zweeds

ausweg:

ausweg [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der ausweg (Ausbruchsmöglichkeit)
    flyktväg

Vertaal Matrix voor ausweg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flyktväg Ausbruchsmöglichkeit; ausweg Fluchtweg

Ausweg:

Ausweg [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausweg (Ausgang)
    utgång
    • utgång [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ausweg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
utgång Ausgang; Ausweg Ausfahrt; Ende; Endergebnis; Ergebnis; Resultat

Synoniemen voor "Ausweg":


Wiktionary: Ausweg

Ausweg
noun
  1. Weg, der aus einem (meist unangenehmen oder gefährlichen) Ort hinaus führen
  2. im übertragenen Sinne: rettende Lösung in einer schwierigen Situation

Cross Translation:
FromToVia
Ausweg utgång exit — way out
Ausweg tillflykt; tillhåll resort — something or someone turned to for safety