Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Bauholz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Bauholz (Duits) in het Zweeds

Bauholz:

Bauholz [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Bauholz (Nutzholz)
    ringklocka
  2. Bauholz

Vertaal Matrix voor Bauholz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ringklocka Bauholz; Nutzholz Fahrradklingel
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
konstruktionsvirke Bauholz

Wiktionary: Bauholz

Bauholz
noun
  1. Holz, das sich besonders als Baustoff eignet

Cross Translation:
FromToVia
Bauholz virke lumber — wood as building material
Bauholz virke; timmer timber — wood that has been cut ready for construction

Computer vertaling door derden: