Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Haare:
  2. haaren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Haare (Duits) in het Zweeds

Haare:

Haare [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Haare
    hår
    • hår [-ett] zelfstandig naamwoord

Haare [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Haare (Haarbüschel)
    hårtest

Vertaal Matrix voor Haare:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hår Haare Haarwuchs; Haarwüchse; Kopfhaar; Schopf
hårtest Haarbüschel; Haare Ausläufer; Ranke; Sproß; Trieb
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hår aus Haar

haaren:

haaren werkwoord (haare, haarst, haart, haarte, haartet, gehaart)

  1. haaren
    rugga; fälla hår; ömsa skinn
    • rugga werkwoord (ruggar, ruggade, ruggat)
    • fälla hår werkwoord (fäller hår, fällde hår, fällt hår)
    • ömsa skinn werkwoord (ömsar skinn, ömsade skinn, ömsat skinn)

Conjugations for haaren:

Präsens
  1. haare
  2. haarst
  3. haart
  4. haaren
  5. haart
  6. haaren
Imperfekt
  1. haarte
  2. haartest
  3. haarte
  4. haarten
  5. haartet
  6. haarten
Perfekt
  1. habe gehaart
  2. hast gehaart
  3. hat gehaart
  4. haben gehaart
  5. habt gehaart
  6. haben gehaart
1. Konjunktiv [1]
  1. haare
  2. haarest
  3. haare
  4. haaren
  5. haaret
  6. haaren
2. Konjunktiv
  1. haarte
  2. haartest
  3. haarte
  4. haarten
  5. haartet
  6. haarten
Futur 1
  1. werde haaren
  2. wirst haaren
  3. wird haaren
  4. werden haaren
  5. werdet haaren
  6. werden haaren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde haaren
  2. würdest haaren
  3. würde haaren
  4. würden haaren
  5. würdet haaren
  6. würden haaren
Diverses
  1. haare!
  2. haart!
  3. haaren Sie!
  4. gehaart
  5. haarend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor haaren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fälla hår haaren
rugga haaren
ömsa skinn haaren

Wiktionary: haaren

haaren
verb
  1. Haare verlieren