Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Hahn:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hahn (Duits) in het Zweeds

Hahn:

Hahn [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hahn (Gockel)
    tupp; hane
    • tupp [-en] zelfstandig naamwoord
    • hane [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Hahn (Wasserhahn; Kran; Wasserkran; Hähne; Wasserhähne)
    kran; tappkran
    • kran [-en] zelfstandig naamwoord
    • tappkran zelfstandig naamwoord
  3. der Hahn (Abzug von eine Feuerwaffe; Abzug; Drücker)
    avtryckare
  4. der Hahn (Macho; Gockel)
    macho; mansgris
    • macho zelfstandig naamwoord
    • mansgris [-en] zelfstandig naamwoord
  5. der Hahn (Hänchen; Gockel)
    ungtupp
    • ungtupp [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Hahn:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avtryckare Abzug; Abzug von eine Feuerwaffe; Drücker; Hahn
hane Gockel; Hahn
kran Hahn; Hähne; Kran; Wasserhahn; Wasserhähne; Wasserkran Absperrhahn; Kranarm; Kranich; Schnauze
macho Gockel; Hahn; Macho
mansgris Gockel; Hahn; Macho
tappkran Hahn; Hähne; Kran; Wasserhahn; Wasserhähne; Wasserkran
tupp Gockel; Hahn
ungtupp Gockel; Hahn; Hänchen

Synoniemen voor "Hahn":


Wiktionary: Hahn

Hahn
noun
  1. Waffentechnik: eine Vorrichtung an Schusswaffen zum Auslösen des Schusses
  2. Technik: eine mechanische Vorrichtung, mit der der Durchfluss von Flüssigkeiten oder Gasen gesteuert werden kann
  3. das männliche Huhn
  4. eine Wetterfahne in Form eines [2]
  5. das männliche Tier verschiedener Vogelarten

Cross Translation:
FromToVia
Hahn tupp cock — male chicken or other gallinaceous bird
Hahn tupp rooster — male domestic fowl
Hahn kran tap — device to dispense liquid
Hahn höns haan — mannelijk dier bij de hoenderachtige vogels
Hahn tupp coq — Gallinacé mâle