Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: karren

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: karren

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. karren:
  2. Karren:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor karren (Duits) in het Zweeds

karren:

karren werkwoord (karre, karrst, karrt, karrte, karrtet, gekarrt)

  1. karren (schieben; fahren)
    rulla; trilla
    • rulla werkwoord (rullar, rullade, rullat)
    • trilla werkwoord (trillar, trillade, trillat)

Conjugations for karren:

Präsens
  1. karre
  2. karrst
  3. karrt
  4. karren
  5. karrt
  6. karren
Imperfekt
  1. karrte
  2. karrtest
  3. karrte
  4. karrten
  5. karrtet
  6. karrten
Perfekt
  1. habe gekarrt
  2. hast gekarrt
  3. hat gekarrt
  4. haben gekarrt
  5. habt gekarrt
  6. haben gekarrt
1. Konjunktiv [1]
  1. karre
  2. karrest
  3. karre
  4. karren
  5. karret
  6. karren
2. Konjunktiv
  1. karrte
  2. karrtest
  3. karrte
  4. karrten
  5. karrtet
  6. karrten
Futur 1
  1. werde karren
  2. wirst karren
  3. wird karren
  4. werden karren
  5. werdet karren
  6. werden karren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde karren
  2. würdest karren
  3. würde karren
  4. würden karren
  5. würdet karren
  6. würden karren
Diverses
  1. karre!
  2. karrt!
  3. karren Sie!
  5. gekarrt
  6. karrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor karren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rulla fahren; karren; schieben Bildlauf durchführen; gleiten; rollen; zappeln
trilla fahren; karren; schieben

Synoniemen voor "karren":


Wiktionary: karren

karren
verb
  1. (bes. Süddeutsch) mit oder auf einem Karren fahren
  2. jemand mit oder gegen seinen Willen befördern (für die Passivform gekarrt werden)

Karren:

Karren [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Karren (Zugmaschine; Wagen; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk)
    bil
    • bil [-en] zelfstandig naamwoord
  2. der Karren (Handwagen; Karre; Schüssel; Gefährt)
    skottkärra; kummel; handkärra
  3. der Karren (Wägelchen; Karre; Rollwagen; Wagen)
    kärra; skrinda; liten vagn
  4. der Karren
    vagn
    • vagn [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Karren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bil Fuhrwerk; Gefährt; Karren; Vehikel; Wagen; Zugmaschine Auto; Automobil; Fahrzeug; Personenauto; Personenwagen; Pkw; Wagen
handkärra Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel Handwagen; Sackkarre
kummel Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel Hünengrab
kärra Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen Bauernwagen
liten vagn Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
skottkärra Gefährt; Handwagen; Karre; Karren; Schüssel Schubkarre; Schubkarren
skrinda Karre; Karren; Rollwagen; Wagen; Wägelchen
vagn Karren Draisine; Lore; Streitwagen

Wiktionary: Karren

Karren
noun
  1. einfaches und robust gebautes Gefährt mit zwei, drei oder vier Rädern, das meist gezogen wird
Cross Translation:
FromToVia
• Karren → kärra ↔ cart — small, open, wheeled vehicle
• Karren → vagn; kärra; kundvagn ↔ trolley — cart or shopping cart

Computer vertaling door derden:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor karren (Zweeds) in het Duits

karren: (*Woord en zin splitter gebruikt)

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0773 seconde
Page rendered in 1.0 seconds