Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spazierengehen:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor spazieren gehen (Duits) in het Zweeds

spazierengehen:

spazierengehen werkwoord

  1. spazierengehen (spazieren; bummeln; schlendern; herumschlendern)
    promenera; spatsera; strosa
    • promenera werkwoord (promenerar, promenerade, promenerat)
    • spatsera werkwoord (spatserar, spatserade, spatserat)
    • strosa werkwoord (strosar, strosade, strosat)
  2. spazierengehen (sich fortbewegen; gehen; laufen; )
    åka vidare
    • åka vidare werkwoord (åker vidare, åkte vidare, åkt vidare)
  3. spazierengehen (trödeln; spazieren; gehen; )
    vandra oroligt; patrullera
    • vandra oroligt werkwoord (vandrar oroligt, vandrade oroligt, vandrat oroligt)
    • patrullera werkwoord (patrullerar, patrullerade, patrullerat)
  4. spazierengehen (flanieren; spazieren; trödeln; )
    strosa; släntra; spankulera; flanera
    • strosa werkwoord (strosar, strosade, strosat)
    • släntra werkwoord (släntrar, släntrade, släntrat)
    • spankulera werkwoord (spankulerar, spankulerade, spankulerat)
    • flanera werkwoord (flanerar, flanerade, flanerat)
  5. spazierengehen (schlendern; spazieren; trödeln; flanieren)
    strosa; spatsera; släntra; flanera; traska
    • strosa werkwoord (strosar, strosade, strosat)
    • spatsera werkwoord (spatserar, spatserade, spatserat)
    • släntra werkwoord (släntrar, släntrade, släntrat)
    • flanera werkwoord (flanerar, flanerade, flanerat)
    • traska werkwoord (traskar, traskade, traskat)

Vertaal Matrix voor spazierengehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flanera Bummeln; Flanieren; Schlendern
patrullera Absuchen; Patroulieren
promenera Spaziergänge
spankulera Bummeln; Flanieren; Schlendern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flanera flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
patrullera bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln auf Streifegehen; beaufsichtigen; bewachen; patrouillieren
promenera bummeln; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen ablegen; im Schritt gehen; zurücklegen
släntra flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln bleiben; dauern; fortdauern; fortwähren; sich aufhalten; stehenbleiben; verweilen
spankulera flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
spatsera bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
strosa bummeln; flanieren; herumschlendern; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
traska flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln trotten; trudeln; trödeln; zuckeln
vandra oroligt bummeln; gehen; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln; wandeln
åka vidare bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern

spazieren gehen:


Synoniemen voor "spazieren gehen":


Wiktionary: spazieren gehen

spazieren gehen
  1. sich in gemütlichem Tempo zu Fuß fortbewegen, meist ohne Ziel

Cross Translation:
FromToVia
spazieren gehen lopen — stappen, gaan
spazieren gehen walk — move on the feet

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van spazieren gehen