Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Glücksspiel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Glücksspiel (Duits) in het Zweeds

Glücksspiel:

Glücksspiel [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Glücksspiel (Spiel; Spielchen)
    spel; lek
    • spel [-ett] zelfstandig naamwoord
    • lek [-en] zelfstandig naamwoord
  2. Glücksspiel
    turspel; chansspel
  3. Glücksspiel
    hasardspel

Glücksspiel

  1. Glücksspiel
    spel
    • spel [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Glücksspiel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chansspel Glücksspiel
hasardspel Glücksspiel
lek Glücksspiel; Spiel; Spielchen Abweichung; Geleier; Genörgel; Gequengel; Geschwätz; Geseire; Getratsch; Gezänk; Herumtollen; Kartenstapel; Klönen; Marge; Stapel
spel Glücksspiel; Spiel; Spielchen Computerspiel; Kämpfe; Partie; Runde; Satz; Schlacht; Spiel; Spielchen; Spielraum; Streit; Videospiel; Wettbewerb; Wettkampf; Wettstreit
turspel Glücksspiel

Synoniemen voor "Glücksspiel":


Wiktionary: Glücksspiel

Glücksspiel
noun
  1. Spiel, bei dem Gewinnen und Verlieren hauptsächlich vom Glück abhängt

Cross Translation:
FromToVia
Glücksspiel hasardspel game of chance — game in which the outcome is at least partly determined by random variables

Computer vertaling door derden: