Duits

Uitgebreide vertaling voor Zeug (Duits) in het Zweeds

Zeug:

Zeug [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Zeug (Sachen; Dinge; Dinger; )
    artiklar; grejor; saker
  2. Zeug
    gods
    • gods [-ett] zelfstandig naamwoord
  3. Zeug (Gegenstand; Artikel; Ding; )
    punkt; artikel
    • punkt [-en] zelfstandig naamwoord
    • artikel [-en] zelfstandig naamwoord
  4. Zeug (Kleider; Kleidung; Ausstattung; Ausstaffierung; Bekleidung)
    kläder; utstyrslar; klädslar
  5. Zeug (Brut; Pack; Gesindel; )
    kull; ruvning; liggning på ägg
  6. Zeug (Kleider; Kleidung)
    grejor; kläder
  7. Zeug (Stoff)
    dragtyg
  8. Zeug (Krümmung; Windung; Wölbung; Suppe; Krümme)
    kurva; böjning; buktning; krökning
  9. Zeug (Krimskrams; Kram; Krempel; Schund; wertloses Zeug)
    skräp
    • skräp [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Zeug:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artikel Artikel; Ding; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Objekt; Sache; Sachen; Ware; Zeug Artikel; Aufsatz; Beitrag; Brocken; Geschlechtswort; Publikation; Stückchen
artiklar Besitztümer; Dinge; Dinger; Güter; Inventar; Sachen; Zeug Artikel; Handelsware; Kaufware
buktning Krümme; Krümmung; Suppe; Windung; Wölbung; Zeug
böjning Krümme; Krümmung; Suppe; Windung; Wölbung; Zeug Beugung; Biegung; Deklinierung; Drehung; Flexion; Krümme; Krümmung; Kurve; Schleife; Windung; Zuneigung
dragtyg Stoff; Zeug
gods Zeug Artikel; Beladung; Fracht; Frachtgut; Gut; Güter; Handelsware; Kaufware; Ladung; Rittergut; Ware
grejor Besitztümer; Dinge; Dinger; Güter; Inventar; Kleider; Kleidung; Sachen; Zeug Besitztümer; Güter
kläder Ausstaffierung; Ausstattung; Bekleidung; Kleider; Kleidung; Zeug Bekleidung; Kledage; Kleid; Kleidchen; Kleider; Kleiderchen; Kleidung; Tücher
klädslar Ausstaffierung; Ausstattung; Bekleidung; Kleider; Kleidung; Zeug
krökning Krümme; Krümmung; Suppe; Windung; Wölbung; Zeug Krümmung
kull Brut; Gelichter; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Zeug
kurva Krümme; Krümmung; Suppe; Windung; Wölbung; Zeug Beugung; Biegung; Bogen; Drehung; Krümmung; Kurve; Rundung; Wölbung
liggning på ägg Brut; Gelichter; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Zeug
punkt Artikel; Ding; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Objekt; Sache; Sachen; Ware; Zeug Pointe
ruvning Brut; Gelichter; Gesindel; Kanaille; Lumpengesindel; Pack; Plebs; Pöbel; Sippschaft; Zeug Brut; Gezücht; Sprößlinge
saker Besitztümer; Dinge; Dinger; Güter; Inventar; Sachen; Zeug Besitztümer; Güter
skräp Kram; Krempel; Krimskrams; Schund; Zeug; wertloses Zeug Abfall; Bruch; Fetzen; Flicken; Flicklappen; Junk-E-Mail; Lappen; Lumpen; Läppchen; Schutt; Stoffetzen; Stofflappen; Streusel; Stroh; Trümmer; Wisch; wertlose Zeug
utstyrslar Ausstaffierung; Ausstattung; Bekleidung; Kleider; Kleidung; Zeug
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kurva beugen; hinneigen; knicken; krümmen

Synoniemen voor "Zeug":


Wiktionary: Zeug


Cross Translation:
FromToVia
Zeug grejor matérielensemble des objets de toute nature qui sont employés à quelque service public, par opposition à personnel, qui s’entend de toutes les personnes attachées à ce même service. Ensemble des matériaux et des outils nécessaires à une fabrication, une [[concep

Verwante vertalingen van Zeug