Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Arrest:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. arrest:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Arrest (Duits) in het Zweeds

Arrest:

Arrest [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Arrest
    dekret; förordning; påbud
  2. der Arrest (Beschlagnahme; Pfändung; Beschlagnahmung)
    gripande; beslagtagande
  3. der Arrest (Nachsitzen)

Vertaal Matrix voor Arrest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslagtagande Arrest; Beschlagnahme; Beschlagnahmung; Pfändung Beschlagnahme; Konfiszierung
dekret Arrest Bekanntmachung; Beschluß; Dekret; Erlaß; Regierungsbeschluß; Verfügung; Verordnung
förordning Arrest Regierungsbeschluß; Verordnung
gripande Arrest; Beschlagnahme; Beschlagnahmung; Pfändung Bemächtigung; Einnahme
påbud Arrest Regierungsbeschluß
stanna efter på skolan Arrest; Nachsitzen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gripande ergreifend; rührend

Synoniemen voor "Arrest":


Wiktionary: Arrest

Arrest
noun
  1. Recht: Beschlagnahmung von Gütern
  2. Ort, an dem eine Person während des Arrest festgehalten wird
  3. Recht: eine Haft von kurzer Dauer

Cross Translation:
FromToVia
Arrest häkte arrestation — just|fr action d’arrêter quelqu’un pour l’emprisonner.



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor Arrest (Zweeds) in het Duits

arrest:

arrest [-en] zelfstandig naamwoord

  1. arrest (häktning; arrestering)
    die Verhaftung; die Gefangennahme; die Festnahme; die vorläufige Festnahme
  2. arrest (arrestering; anhållan)
    Verhaften
  3. arrest (anhållande; arrestering)
    die Festnahme; die Freiheitsberaubung

Vertaal Matrix voor arrest:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Festnahme anhållande; arrest; arrestering; häktning anhållande
Freiheitsberaubung anhållande; arrest; arrestering olaga frihetsberövande
Gefangennahme arrest; arrestering; häktning fångslad
Verhaften anhållan; arrest; arrestering
Verhaftung arrest; arrestering; häktning
vorläufige Festnahme arrest; arrestering; häktning

Wiktionary: arrest

arrest
noun
  1. Zustand des Verhaftetseins
  2. Ort, an dem eine Person während des Arrest festgehalten wird
  3. Recht: eine Haft von kurzer Dauer