Bote: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Bote:
- kurir; bud; budbärare; varubud; förelöpare; brevbärare; postbud; postförare
Wiktionary:
- Bote → budbärare
- Bote → bud, budbärare, klockare

Duits

Uitgebreide vertaling voor Bote (Duits) in het Zweeds

der Bote (Herold)
kurir; bud; budbärare
- kurir [-en] zelfstandig naamwoord
- bud [-ett] zelfstandig naamwoord
- budbärare [-en] zelfstandig naamwoord
der Bote (Kurier; Zusteller; Eilbote; Laufbursche; Laufjunge)
varubud
- varubud [-ett] zelfstandig naamwoord
der Bote (Vorbote; Vorzeichen; Anzeichen)
förelöpare
- förelöpare [-en] zelfstandig naamwoord
der Bote (Postbote; Kurier; Briefträger; Zusteller; Eilbote; Laufjunge; Laufbursche)
brevbärare; postbud; postförare
- brevbärare [-en] zelfstandig naamwoord
- postbud zelfstandig naamwoord
- postförare zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brevbärare	Bote; Briefträger; Eilbote; Kurier; Laufbursche; Laufjunge; Postbote; Zusteller	Briefträger
bud	Bote; Herold	Angebot; Ansage; Austräger; Eilbote; Frachtschiffer; Gebot; Inhaber; Kurier; Spediteur; Transporteur; Transportunternehmer
budbärare	Bote; Herold	Austräger; Gemeindebote
förelöpare	Anzeichen; Bote; Vorbote; Vorzeichen
kurir	Bote; Herold
postbud	Bote; Briefträger; Eilbote; Kurier; Laufbursche; Laufjunge; Postbote; Zusteller
postförare	Bote; Briefträger; Eilbote; Kurier; Laufbursche; Laufjunge; Postbote; Zusteller
varubud	Bote; Eilbote; Kurier; Laufbursche; Laufjunge; Zusteller	Austräger; Jungen die beim Einkaufen helfen

Herold; Signalgeber; Verkünder; Vorbote; Charakter; Einzelwesen; Individuum; Mensch; Person; Persönlichkeit; Subjekt; Typ
Transporteur; Träger; Überbringer; Übermittler
Abgesandter; Beauftragter; Bevollmächtigter; Delegat; Delegierter; Emissär; Kurier; Ordonnanz; Parlamentär

Bote

noun

Person, die etwas überbringen (zum Beispiel eine Botschaft (Nachricht))
- Bote → budbärare

Cross Translation:

From	To	Via
• Bote	→ bud; budbärare	↔ messenger — one who brings messages
• Bote	→ klockare	↔ bedeau — employé laïc d’église, préposé au service matériel et à l’ordre, qui a pour insigne une verge ou canne et pour fonction principale de marcher devant les ecclésiastiques, devant les quêteurs, etc., et de leur faire ouvrir passage.