Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Gebiss

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Gebiss

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Gebiß:
- tänder; tandrad; löständer
Wiktionary:
- Gebiss → löständer, bett, tanduppsättning
- Gebiss → bett

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gebiss (Duits) in het Zweeds

Gebiss:

Synoniemen voor "Gebiss":

Beißer; Kauleiste; Zähne
Dritte Zähne; Zahnersatz; Prothese
Gebissstange; Kandare; Trense; Zaumzeug; Zügel

Wiktionary: Gebiss

Gebiss

noun

der Zahnersatz; die künstlichen Zähne
- Gebiss → löständer
die Gesamtheit der Zähne
- Gebiss → bett; tanduppsättning

Cross Translation:

From	To	Via
• Gebiss	→ bett	↔ gebit — alle tanden en kiezen van een dier of mens

Gebiß:

Gebiß [das ~] zelfstandig naamwoord

Gebiß (Zähne)
tänder; tandrad
- tänder zelfstandig naamwoord
- tandrad [-en] zelfstandig naamwoord
Gebiß (Kunstgebiß)
löständer
- löständer zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gebiß:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
löständer	Gebiß; Kunstgebiß	Kunstzähne; Zahnersatz; Zahnprothese
tandrad	Gebiß; Zähne	Zähnereihe
tänder	Gebiß; Zähne