Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Heim:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Heim (Duits) in het Zweeds

Heim:

Heim [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Heim (Wohnung; Zuhause; Wohnort; Sitz; Wohnsitz)
    boplats; hem
    • boplats [-en] zelfstandig naamwoord
    • hem [-ett] zelfstandig naamwoord
  2. Heim (Anlaufstelle; Asyl)
    asyl; tillflykt; skyddat ställe

Vertaal Matrix voor Heim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asyl Anlaufstelle; Asyl; Heim Tierheim
boplats Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause
hem Heim; Sitz; Wohnort; Wohnsitz; Wohnung; Zuhause Häuschen; Hütte
skyddat ställe Anlaufstelle; Asyl; Heim
tillflykt Anlaufstelle; Asyl; Heim Asyl; Ausweichstelle; Freistätte; Luftschutzraum; Ruhepunkt; Schlupfloch; Schlupfwinkel; Schutz; Tierheim; Unterkunft; Unterschlupf; Versteck; Vordachen; Zuflucht; Zufluchtshafen; Zufluchtsort; Zufluchtstätte; Zuflüchte

Synoniemen voor "Heim":


Wiktionary: Heim

Heim
noun
  1. Stätte für Erholungssuchende
  2. Stätte für Treffen und Veranstaltungen einer Gemeinschaft
  3. Unterkunft für einen bestimmten Personenkreis, zum Beispiel Senioren oder Kinder
  4. Zuhause, Wohnung

Cross Translation:
FromToVia
Heim hem; hus home — house or structure in which someone lives

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Heim