Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Kante

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Kante

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kante:
  2. kanten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Kante (Duits) in het Zweeds

Kante:

Kante [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Kante (Seite; Rand)
    håll; sida; kant
    • håll [-ett] zelfstandig naamwoord
    • sida [-en] zelfstandig naamwoord
    • kant [-en] zelfstandig naamwoord
  2. die Kante (Rahmen; Leiste; Umrandung; )
    inramnings arbete
  3. die Kante (Rand; Saum; Krempe; Gesims; Borte)
    bergkam
  4. die Kante (Borte; Tresse; Streifen; )
    band; spets; snodd; snöre
    • band [-ett] zelfstandig naamwoord
    • spets [-en] zelfstandig naamwoord
    • snodd [-en] zelfstandig naamwoord
    • snöre [-ett] zelfstandig naamwoord
  5. die Kante (Borte; Verbrämung; Auflage; )
    kant; krage; brädd
    • kant [-en] zelfstandig naamwoord
    • krage [-en] zelfstandig naamwoord
    • brädd [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kante:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
band Besatz; Beschlag; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse Affinität; Anschluß; Band; Beziehung; Bindfäden; Bindung; Blaskapelle; Bändchen; Bänder; Bündnis; Einheitlichkeit; Fanfare; Farbband; Farbbänder; Gebundenheit; Gemeinschaft; Harmonie; Inforegister; Kapellen; Kassette; Magnetband; Schnürchen; Schnüre; Seile; Spielmannszug; Tonband; Tragriemen; Verband; Verbindung; Zusammenhang
bergkam Borte; Gesims; Kante; Krempe; Rand; Saum Giebelspitze; Nock; Nocken
brädd Auflage; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse; Verbrämung
håll Kante; Rand; Seite
inramnings arbete Aufstellung; Gipfel; Grenze; Kante; Leiste; Rahmen; Register; Tabelle; Umrandung; Verzeichnis
kant Auflage; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Seite; Streifen; Tresse; Verbrämung Eckchen; Ecke; Eckstoß; Rand; Rändchen; Seite; Spielraum
krage Auflage; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse; Verbrämung Halskragen; Kragen; kleineKragen
sida Kante; Rand; Seite Flanke; Rändchen; Seite; Spitzenrand; Webseite; über Pager benachrichtigen
snodd Besatz; Beschlag; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse Schnüre
snöre Besatz; Beschlag; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse Bindfaden; Faden; Fransenborte; Garn; Kordel; Leine; Posament; Saite; Schnur; Schnüre; Spitze; Spitzenarbeit
spets Besatz; Beschlag; Borte; Kante; Krempe; Leiste; Rand; Saum; Streifen; Tresse Berggipfel; Fransenborte; Gipfel; Gipfelpunkt; Hecht; Höchsterreichbare; Höhepunkt; Klimax; Orgasmus; Pointe; Speerspitze; Spitz; Spitze; Spitzenarbeit; Spitzenkante; Spitzenklöppelei; Vorhut; Zentrumspitze
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
snodd geknickt
spets aus Spitze

Synoniemen voor "Kante":


Wiktionary: Kante

Kante
noun
  1. Lebensmittel: das Endstück des Brots (Synonym für niederdeutsch: der Kant oder der Kanten)
  2. Geometrie: die Schnittlinie zweier Flächen
  3. maritim: Wasserkante (niederdeutsch: Waterkant), also die Küste
  4. ursprünglich: scharfer Rand, daher auch der Besatz an Stoffen, Kleidern
Cross Translation:
FromToVia
• Kante → rand; kant ↔ rim — edge around something

kanten:

kanten werkwoord (kante, kantest, kantet, kantete, kantetet, gekantet)

  1. kanten (kippen; kentern; umkippen)
    snärta till; knäppa iväg
    • snärta till werkwoord (snärtar till, snärtade till, snärtat till)
    • knäppa iväg werkwoord (knäpper iväg, knäppte iväg, knäppt iväg)

Conjugations for kanten:

Präsens
  1. kante
  2. kantest
  3. kantet
  4. kanten
  5. kantet
  6. kanten
Imperfekt
  1. kantete
  2. kantetest
  3. kantete
  4. kanteten
  5. kantetet
  6. kanteten
Perfekt
  1. habe gekantet
  2. hast gekantet
  3. hat gekantet
  4. haben gekantet
  5. habt gekantet
  6. haben gekantet
1. Konjunktiv [1]
  1. kante
  2. kantest
  3. kante
  4. kanten
  5. kantet
  6. kanten
2. Konjunktiv
  1. kantete
  2. kantetest
  3. kantete
  4. kanteten
  5. kantetet
  6. kanteten
Futur 1
  1. werde kanten
  2. wirst kanten
  3. wird kanten
  4. werden kanten
  5. werdet kanten
  6. werden kanten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kanten
  2. würdest kanten
  3. würde kanten
  4. würden kanten
  5. würdet kanten
  6. würden kanten
Diverses
  1. kante!
  2. kantet!
  3. kanten Sie!
  5. gekantet
  6. kantend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kanten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knäppa iväg kanten; kentern; kippen; umkippen
snärta till kanten; kentern; kippen; umkippen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1221 seconde
Page rendered in 1.0 seconds