Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Kleinkind:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Kleinkind (Duits) in het Zweeds

Kleinkind:

Kleinkind [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Kleinkind (Knabe; Sprößling; Dreikäsehoch; )
    spädbarn; litet barn; baby

Vertaal Matrix voor Kleinkind:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baby Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Baby; Babychen; Ding; Dingelchen; Kind; Kindchen; Kleines Kind; Säugling
litet barn Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Ding; Kind; Kindchen; Kleine; Kleines Kind
spädbarn Ding; Dingelchen; Dreikäsehoch; Gör; Kerlchen; Kind; Kleine; Kleinkind; Knabe; Knirps; Sprößling; Wicht Baby; Ding; Dingelchen; Kind; Kindchen; Kleines Kind; Säugling; frühe Kindheit

Synoniemen voor "Kleinkind":


Wiktionary: Kleinkind

Kleinkind
noun
  1. ein Kind unter sechs Jahren

Cross Translation:
FromToVia
Kleinkind spädbarn; baby; bäbis; bebis baby — very young human being
Kleinkind småbarn toddler — young human child