Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: Putz

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: Putz

Overzicht

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

Putz:
- plåstrad; gips; utsmyckning; dekoration
Wiktionary:
- Putz → puts
- Putz → gips

Duits

Uitgebreide vertaling voor Putz (Duits) in het Zweeds

Putz:

Putz [der ~] zelfstandig naamwoord

der Putz (Stuck; Kalk; Gips)
plåstrad; gips
- plåstrad zelfstandig naamwoord
- gips [-ett] zelfstandig naamwoord
der Putz (Aufscchmuck; Schmuck)
utsmyckning; dekoration
- utsmyckning [-en] zelfstandig naamwoord
- dekoration [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Putz:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
dekoration	Aufscchmuck; Putz; Schmuck	Auflage; Ausschmückung; Ausstattung; Besatz; Dekoration; Einrichtung; Orden; Ordenszeichen; Randsteuerelement; Unterscheidungsmerkmal; Unterscheinungszeichen; Verzierung
gips	Gips; Kalk; Putz; Stuck	Abdruck; Form; Gips; Gipsbinde; Gipsverband; Guß
plåstrad	Gips; Kalk; Putz; Stuck
utsmyckning	Aufscchmuck; Putz; Schmuck	Edelstein; Edelsteine; Gehänge; Geschmeide; Juwel; Kleinod; Nippes; Nippsache; Schmuck; Schmuckstein; Schmuckstück; Zierat

Synoniemen voor "Putz":

Aufputz; Verputz
Aufmachung; Ausstaffierung; Ausstattung

Wiktionary: Putz

Putz

noun

die Reinigung von etwas durch putzen
- Putz → puts
Wandverkleidung aus Gips und Mörtel
- Putz → puts

Cross Translation:

From	To	Via
• Putz	→ gips	↔ plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.