Overzicht
Duits naar Zweeds: Meer gegevens...
-
aushandeln:
-
Wiktionary:
aushandeln → förhandla fram
aushandeln → förhandla, underhandla -
Synoniemen voor "aushandeln":
abmachen; absprechen; akkordieren; ausschnapsen; ausverhandeln; vereinbaren; übereinkommen
-
Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor aushandeln (Duits) in het Zweeds
aushandeln: (*Woord en zin splitter gebruikt)
aushandeln:
Synoniemen voor "aushandeln":
Wiktionary: aushandeln
aushandeln
Cross Translation:
verb
-
mit jemandem über etwas verhandeln, sprechen, mit dem Ziel, zu einer Vereinbarung zu kommen
- aushandeln → förhandla fram
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • aushandeln | → förhandla; underhandla | ↔ negotiate — arrange a mutual agreement (transitive) |