Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: belegen

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: belegen

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. belegen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor belegen (Duits) in het Zweeds

belegen:

belegen werkwoord (belege, belegst, belegt, belegte, belegtet, belegt)

  1. belegen (beweisen; erweisen; nachweisen; )
    demonstrera; bevisa; belägga; verifiera
    • demonstrera werkwoord (demonstrerar, demonstrerade, demonstrerat)
    • bevisa werkwoord (bevisar, bevisade, bevisat)
    • belägga werkwoord (belägger, belade, belagt)
    • verifiera werkwoord (verifierar, verifierade, verifierat)
  2. belegen (sehen lassen; präsentieren; zeigen; )
    visa; presentera; förevisa; utställa
    • visa werkwoord (visar, visade, visat)
    • presentera werkwoord (presenterar, presenterade, presenterat)
    • förevisa werkwoord (förevisar, förevisade, förevisat)
    • utställa werkwoord (utställer, utställde, utställt)
  3. belegen (verzeichnen; festlegen; aufschreiben; niederschreiben)
    bokföra; notera; skriva ner; protokollföra
    • bokföra werkwoord (bokför, bokförde, bokfört)
    • notera werkwoord (noterar, noterade, noterat)
    • skriva ner werkwoord (skriver ner, skrev ner, skrivit ner)
    • protokollföra werkwoord (protokollför, protokollförde, protokollfört)
  4. belegen (zuordnen)
    allokera

Conjugations for belegen:

Präsens
  1. belege
  2. belegst
  3. belegt
  4. belegen
  5. belegt
  6. belegen
Imperfekt
  1. belegte
  2. belegtest
  3. belegte
  4. belegten
  5. belegtet
  6. belegten
Perfekt
  1. habe belegt
  2. hast belegt
  3. hat belegt
  4. haben belegt
  5. habt belegt
  6. haben belegt
1. Konjunktiv [1]
  1. belege
  2. belegest
  3. belege
  4. belegen
  5. beleget
  6. belegen
2. Konjunktiv
  1. belegte
  2. belegtest
  3. belegte
  4. belegten
  5. belegtet
  6. belegten
Futur 1
  1. werde belegen
  2. wirst belegen
  3. wird belegen
  4. werden belegen
  5. werdet belegen
  6. werden belegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde belegen
  2. würdest belegen
  3. würde belegen
  4. würden belegen
  5. würdet belegen
  6. würden belegen
Diverses
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegen Sie!
  5. belegt
  6. belegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor belegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
visa Demonstrieren; Melodie; Vorführen; Weise
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allokera belegen; zuordnen
belägga aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen
bevisa aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
bokföra aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen buchen
demonstrera aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen anschaulich machen; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten; veranschaulichen; vorstellen
förevisa aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorweisen; vorzeigen; zeigen ausstellen; präsentieren; vorführen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen
notera aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen Notiz von etwas nehmen; achten auf; anmerken; anschauen; ansehen; aufschreiben; aufzeichnen; bemerken; betrachten; buchen; einschreiben; eintragen; gucken; merken; notieren; registrieren; schauen; sehen; spüren; wahrnehmen
presentera aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorweisen; vorzeigen; zeigen anführen; einbringen; einführen; einleiten; hereinführen; hinführen; vorbringen; vorstellen
protokollföra aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen protokollieren
skriva ner aufschreiben; belegen; festlegen; niederschreiben; verzeichnen anmerken; aufschreiben; aufzeichnen; buchen; einschreiben; eintragen; korrespondieren; notieren; protokollieren; registrieren; schreiben
utställa aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorweisen; vorzeigen; zeigen aushängen; ausstellen; bloßlegen; darbieten; darstellen; enttarnen; vorführen; vorweisen; vorzeigen; zur Schau stellen
verifiera aufzeigen; belegen; beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen; überprüfen
visa aufweisen; belegen; beweisen; darbieten; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; vorweisen; vorzeigen; zeigen anbieten; annehmen; anweisen; anzeigen; aufstellen; aushängen; ausstellen; behaupten; darbieten; darstellen; demonstrieren; eineKundgebungabhalten; eineKundgebunghalten; erweitern; feilbieten; feststellen; hervor holen; hervor ziehen; hervorbringen; hinweisen; konstatieren; präsentieren; vorführen; vorstellen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zum Vorschein bringen; zum Vorschein holen; zur Schau stellen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bokföra buchen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
belägga anlaufen

Synoniemen voor "belegen":


Wiktionary: belegen

belegen
verb
  1. einen Platz, Rang belegen: einen Platz, Rang einnehmen
  2. etwas belegen: etwas auf etwas legen
  3. etwas belegen: etwas mit etwas versehen
  4. etwas belegen: den Beweis für etwas erbringen
Cross Translation:
FromToVia
• belegen → lägga golv ↔ floor — cover with a floor
• belegen → attestera; betyga ↔ attester — certifier un fait, soit de vif voix, soit par écrit.
• belegen → bevisa; attestera; betyga ↔ démontrer — prouver d’une manière évidente et convaincante.
• belegen → bevisa ↔ prouver — établir la vérité de quelque chose par le raisonnement ou par le témoignage.
• belegen → betäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
• belegen → attestera; betyga ↔ témoigner — porter témoignage, servir de témoin.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0536 seconde
Page rendered in 1.0 seconds