Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Zoek: hegen

Duitse en Zweedse zoekresultaten voor: hegen

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hegen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor hegen (Duits) in het Zweeds

hegen:

hegen werkwoord (hege, hegst, hegt, hegte, hegtet, gehegt)

  1. hegen (Schutz bieten; schützen; erhalten; )
    bevara; skydda; vakta
    • bevara werkwoord (bevarar, bevarade, bevarat)
    • skydda werkwoord (skyddar, skyddade, skyddat)
    • vakta werkwoord (vaktar, vaktade, vaktat)
  2. hegen (züchten; erzeugen; kultivieren; )
    föda upp; odla
    • föda upp werkwoord (föder upp, födde upp, fött upp)
    • odla werkwoord (odlar, odlade, odlat)

Conjugations for hegen:

Präsens
  1. hege
  2. hegst
  3. hegt
  4. hegen
  5. hegt
  6. hegen
Imperfekt
  1. hegte
  2. hegtest
  3. hegte
  4. hegten
  5. hegtet
  6. hegten
Perfekt
  1. habe gehegt
  2. hast gehegt
  3. hat gehegt
  4. haben gehegt
  5. habt gehegt
  6. haben gehegt
1. Konjunktiv [1]
  1. hege
  2. hegest
  3. hege
  4. hegen
  5. heget
  6. hegen
2. Konjunktiv
  1. hegte
  2. hegtest
  3. hegte
  4. hegten
  5. hegtet
  6. hegten
Futur 1
  1. werde hegen
  2. wirst hegen
  3. wird hegen
  4. werden hegen
  5. werdet hegen
  6. werden hegen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hegen
  2. würdest hegen
  3. würde hegen
  4. würden hegen
  5. würdet hegen
  6. würden hegen
Diverses
  1. hege!
  2. hegt!
  3. hegen Sie!
  5. gehegt
  6. hegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor hegen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevara Schutz bieten; abschirmen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; wahren aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; einbüchsen; einkochen; einmachen; erhalten; haltbar machen; instandhalten; konservieren; lagern; speichern; wahren
föda upp anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten anschneiden; fortpflanzen; herbeiziehen; hervorbringen; hinzuziehen; umhochziehen; ziehen; zur Sprache bringen; zuziehen; züchten
odla anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten Kartoffeln anpflanzen; anpflanzen; aufwachsen; bepflanzen; einpflanzen; einsäen; heranwachsen; kultivieren; wachsen; zivilisieren
skydda Schutz bieten; abschirmen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; wahren abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; begrenzen; behüten; beschützen; bewahren; hüten; schutzen; schützen; sich verstecken; umzäunen; zuflücten
vakta Schutz bieten; abschirmen; bewahren; erhalten; hegen; hüten; schützen; wahren abschirmen; achtgeben; aufpassen; beaufsichtigen; behüten; beschützen; bewahren; hüten; schutzen; wachen; wachen über

Synoniemen voor "hegen":


Wiktionary: hegen

hegen
verb
  1. (transitiv): in sich tragen; bewusst bewahren
  2. (transitiv): aufmerksam schützen und versorgen

Verwante vertalingen van hegen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0258 seconde
Page rendered in 1.0 seconds