Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. trauen:
    • Wiktionary:
      trauen → våga, gifta
    • Synoniemen voor "trauen":
      ehelichen; heiraten; Hochzeit machen; sich das Ja-Wort geben; vermählen; zum Mann nehmen; zur Frau nehmen
      zutrauen; es wagen
      aus dem Fenster lehnen; wagen; auf schmalem Grat wandern; in tiefes Wasser gehen; mutig sein; Risiko auf sich nehmen; riskieren
      unter die Haube bringen; verheiraten


Duits

Uitgebreide vertaling voor trauen (Duits) in het Zweeds

Spelling Suggesties voor: trauen

trauen:


Synoniemen voor "trauen":

  • ehelichen; heiraten; Hochzeit machen; sich das Ja-Wort geben; vermählen; zum Mann nehmen; zur Frau nehmen
  • zutrauen; es wagen
  • aus dem Fenster lehnen; wagen; auf schmalem Grat wandern; in tiefes Wasser gehen; mutig sein; Risiko auf sich nehmen; riskieren
  • unter die Haube bringen; verheiraten

Wiktionary: trauen


Cross Translation:
FromToVia
trauen våga durven~ te de moed hebben iets te doen
trauen gifta marier — Unir un homme et une femme (sens général)

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van trauen



Zweeds

Suggesties voor trauen in het Zweeds

Spelling Suggesties voor: trauen

Computer vertaling door derden: