Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verlieren:
  2. Verlieren:
  3. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor verlieren (Duits) in het Zweeds

verlieren:

verlieren werkwoord (verliere, verlierst, verliert, verlor, verlort, verloren)

  1. verlieren (verloren gehen; abhandenkommen)
    tappa; förlora; mista
    • tappa werkwoord (tappar, tappade, tappat)
    • förlora werkwoord (förlorar, förlorade, förlorat)
    • mista werkwoord (mistar, mistade, mistat)
  2. verlieren (verloren gehen; vermissen; abhanden kommen; unterliegen)
    komma bort; gå vilse; tappa vägen
    • komma bort werkwoord (kommer bort, komm bort, kommit bort)
    • gå vilse werkwoord (går vilse, gick vilse, gått vilse)
    • tappa vägen werkwoord (tappar vägen, tappade vägen, tappat vägen)
  3. verlieren (verlegen; loswerden; verschleppen; )
    förlora
    • förlora werkwoord (förlorar, förlorade, förlorat)
  4. verlieren
    förlora sig
    • förlora sig werkwoord (förlorar sig, förlorade sig, förlorat sig)

Conjugations for verlieren:

Präsens
  1. verliere
  2. verlierst
  3. verliert
  4. verlieren
  5. verliert
  6. verlieren
Imperfekt
  1. verlor
  2. verlorst
  3. verlor
  4. verloren
  5. verlort
  6. verloren
Perfekt
  1. habe verloren
  2. hast verloren
  3. hat verloren
  4. haben verloren
  5. habt verloren
  6. haben verloren
1. Konjunktiv [1]
  1. verliere
  2. verlierest
  3. verliere
  4. verlieren
  5. verlieret
  6. verlieren
2. Konjunktiv
  1. verlöre
  2. verlörest
  3. verlöre
  4. verlören
  5. verlört
  6. verlören
Futur 1
  1. werde verlieren
  2. wirst verlieren
  3. wird verlieren
  4. werden verlieren
  5. werdet verlieren
  6. werden verlieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verlieren
  2. würdest verlieren
  3. würde verlieren
  4. würden verlieren
  5. würdet verlieren
  6. würden verlieren
Diverses
  1. verlier!
  2. verliert!
  3. verlieren Sie!
  4. verloren
  5. verlierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verlieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora Niederlage; Schlappe; Verlieren; Verlust
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora abhandenkommen; loswerden; verlegen; verlieren; verloren gehen; verlorengehen; verschleppen; wegschaffen abhanden kommen; verloren gehen; verscherzen; verspielen; verwirken
förlora sig verlieren
gå vilse abhanden kommen; unterliegen; verlieren; verloren gehen; vermissen entgleisen; herumgehen; nicht mehr den richtigen Weg finden können; schiefgehen; sich verlaufen; sich verlauft haben; untergehen; verlorengehen; verschwinden; zugrunde gehen
komma bort abhanden kommen; unterliegen; verlieren; verloren gehen; vermissen entfliehen; freikommen; verschwinden
mista abhandenkommen; verlieren; verloren gehen abhanden kommen; verloren gehen; verscherzen; verspielen; verwirken
tappa abhandenkommen; verlieren; verloren gehen abfüllen; abhanden kommen; abnehmen; abzapfen; auf Flaschen ziehen; füllen; verloren gehen; zapfen
tappa vägen abhanden kommen; unterliegen; verlieren; verloren gehen; vermissen verlorengehen

Synoniemen voor "verlieren":

  • totlaufen; im Leeren verlaufen; im Nichts verlaufen; im Sande verlaufen; nicht voran kommen; versanden
  • verlaufen
  • abkacken; benachteiligt werden; das Nachsehen haben; den Kürzeren ziehen; in die Röhre gucken; in die Röhre schauen; leer ausgehen; nichts abbekommen; unterliegen
  • verlustig gehen; einbüßen; verbummeln; verdusseln; verklüngeln; verkramen; verlegen; verschlampen; verschludern; verschmeißen; verschusseln

Wiktionary: verlieren

verlieren
verb
  1. etwas irgendwo hinlegen und es später nicht mehr wiederfinden

Cross Translation:
FromToVia
verlieren förlora; tappa bort; mista; tappa; bliva av med; varda av med lose — cause (something) to cease to be in one's possession or capability
verlieren tappa lose — shed (weight)
verlieren tappa; förlora lose — (transitive) fail to win
verlieren mista; förlora lose — have (somebody of one's kin) die
verlieren tappa; förlora lose — fail to be the winner
verlieren förlora kwijtraken — niet meer weten waar iets is

Verlieren:

Verlieren [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Verlieren
    förlora
  2. Verlieren (Niederlage; Verlust; Schlappe)
    förlora; förlust

Vertaal Matrix voor Verlieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora Niederlage; Schlappe; Verlieren; Verlust
förlust Niederlage; Schlappe; Verlieren; Verlust Abbruch; Beeinträchtigung; Beschlagnahme; Einbuße; Einsturz; Einstürze; Einziehung; Konfiszierung; Schäden; Schädigung; Verlust; Verlustposten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlora abhanden kommen; abhandenkommen; loswerden; verlegen; verlieren; verloren gehen; verlorengehen; verscherzen; verschleppen; verspielen; verwirken; wegschaffen

Verwante vertalingen van verlieren