Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Abreise:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abreise (Duits) in het Zweeds

Abreise:

Abreise [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Abreise (Abfahrt)
    avgång; avresa
    • avgång [-en] zelfstandig naamwoord
    • avresa [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Abreise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avgång Abfahrt; Abreise Verlassen; Verschwinden
avresa Abfahrt; Abreise
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avresa abfahren; abreisen; aufbrechen; fortfahren; fortreisen; losfahren; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avgång weg; weggefahren

Synoniemen voor "Abreise":


Wiktionary: Abreise

Abreise
noun
  1. Beginn einer Reise von einem Ort weg

Cross Translation:
FromToVia
Abreise avgång; avfart départ — Action de quitter
Abreise avresa; avfärd; uppbrott; avsegling; start départmoment précis de l'action de partir.