Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Büschel:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Büschel (Duits) in het Zweeds

Büschel:

Büschel [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Büschel
    klump; slag; klunga
    • klump [-en] zelfstandig naamwoord
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • klunga [-en] zelfstandig naamwoord
  2. Büschel (Garbe; Bund; Busch; Bündel; Bausch)
    bunt; knippa; kärve
    • bunt [-en] zelfstandig naamwoord
    • knippa [-en] zelfstandig naamwoord
    • kärve [-en] zelfstandig naamwoord
  3. Büschel (Strauch; Busch; Gebüsch; Kopf; Staude)
    buskar
    • buskar zelfstandig naamwoord
  4. Büschel (Ertrag; Ernte; Pflücken; )
    gröda; skörd; årsväxt
    • gröda [-en] zelfstandig naamwoord
    • skörd [-en] zelfstandig naamwoord
    • årsväxt [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Büschel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bunt Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe Bündel; Dachstuhl; Einzelvorgangsbündel; Haufen; Horde; Menge; Paket; Schar; Truppe
buskar Busch; Büschel; Gebüsch; Kopf; Staude; Strauch Büsche; Hölzer; Strauchwerk; Sträucher; Unterholz
gröda Büschel; Einsammlung; Ernte; Ertrag; Erträge; Lese; Pflücken; Weinlese; Wisch
klump Büschel Brocken; Grus; Holzschuh; Kandisstückchen; Klecks; Klumpen; Klümpchen; Menge; Scholle; Stück; Tölpel; Würfel; Würfelzucker; Zuckerwürfel; großes und dickes Stück
klunga Büschel
knippa Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe Reihe
kärve Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe
skörd Büschel; Einsammlung; Ernte; Ertrag; Erträge; Lese; Pflücken; Weinlese; Wisch Ernte; Ertrag; Erträge; Gewinnung; Gewächs; Hervorbringung; Lese; Pflücken; Weinlese
slag Büschel Anprall; Anstoß; Aufschlag; Bums; Dübel; Faustschlag; Handschlag; Hieb; Hiebe; Klaps; Maulschelle; Naturbezüge; Ohrfeige; Puff; Revers; Schlag; Schlagen; Schläge; Schocks; Schubs; Stoß; Zusammenstoß; derber Schlag; leichter Schlag; leichter Stoß
årsväxt Büschel; Einsammlung; Ernte; Ertrag; Erträge; Lese; Pflücken; Weinlese; Wisch

Wiktionary: Büschel

Büschel
noun
  1. lose Menge von (dünnen) länglichen Gegenständen

Cross Translation:
FromToVia
Büschel snår clump — thick group