Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Einfuhr:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Einfuhr (Duits) in het Zweeds

Einfuhr:

Einfuhr [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Einfuhr (Import)
    betydelse; import; införsel; importvara; mening; vikt
  2. die Einfuhr
    import
    • import [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Einfuhr:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betydelse Einfuhr; Import Annehmen; Bedeutung; Gewicht; Inhalt; Sinn; Tendenz; Tragweite; Wert; Wichigkeit; Wichtigkeit
import Einfuhr; Import
importvara Einfuhr; Import
införsel Einfuhr; Import
mening Einfuhr; Import Absicht; Annehmen; Anschauung; Anschauungsweise; Ansicht; Auffassung; Bedeutung; Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Denkweise; Eindruck; Endzweck; Entscheidung; Fall; Gedanke; Gedächtnis; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Gewicht; Glaube; Hinsicht; Idee; Inhalt; Intention; Meinung; Meinungsäußerung; Sache; Sinn; Standpunkt; Streitfrage; Tendenz; Tragweite; Urteil; Vorsatz; Vorstellung; Warte; Wert; Wertung; Wichigkeit; Wichtigkeit; Zeitpunkt; Ziel; Zweck; kleinePunkt; Überzeugung
vikt Einfuhr; Import Dringlichkeit; Gewicht; Gewichtsklasse; Gewichtung; Gravitation; Schwere; Schwerkraft; Stärke; Wert; Wichtigkeit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vikt gefaltet; umgeklapt

Synoniemen voor "Einfuhr":


Wiktionary: Einfuhr

Einfuhr
noun
  1. Wirtschaft: Beschaffung, Verbringung von Waren und Dienstleistungen aus dem Ausland ins Inland; Import

Cross Translation:
FromToVia
Einfuhr införsel; import import — practice of importing