Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Erzeugnis:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Erzeugnis (Duits) in het Zweeds

Erzeugnis:

Erzeugnis [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Erzeugnis (Fabrikat; Produkt)
    fabricera
  2. Erzeugnis (Geschöpf; Gebilde)
    varelse; skapelse

Vertaal Matrix voor Erzeugnis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabricera Erzeugnis; Fabrikat; Produkt Anfertigung; Erzeugung; Herstellung; Verfertigung
skapelse Erzeugnis; Gebilde; Geschöpf Anfertigen; Anfertigung; Herstellung; Kreation; Verfertigung
varelse Erzeugnis; Gebilde; Geschöpf Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabricera anfertigen; beschwindeln; entwickeln; erdichten; erfinden; ersinnen; erzeugen; fabrizieren; fabulieren; fertigbringen; herstellen; lügen; machen; produzieren; schwindeln; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen

Synoniemen voor "Erzeugnis":


Wiktionary: Erzeugnis

Erzeugnis
noun
  1. Ergebnis eines Herstellungsprozesses (zum Beispiel eine Ware für den Handel)

Verwante vertalingen van Erzeugnis