Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Fazilität:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fazilität (Duits) in het Zweeds

Fazilität:

Fazilität [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fazilität (Komfort)
    lätthet; ledighet; färdighet; flinkhet

Vertaal Matrix voor Fazilität:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flinkhet Fazilität; Komfort Flinkheit; Keckheid
färdighet Fazilität; Komfort Behendigkeit; Energie; Fertigkeit; Fähigkeit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Kapazität; Kenntnisse; Kunst; Können; Könnerschaft; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Qualifikation; Tüchtigkeit; Vermögen; Wissen
ledighet Fazilität; Komfort Lockerheit
lätthet Fazilität; Komfort Helligkeit; Leichtheit; Luftigkeit

Wiktionary: Fazilität

Fazilität
noun
  1. früher auch: die Leichtigkeit, die Gewandtheit
  2. im Plural: Einrichtungen, Ausstattungen