Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Geiz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geiz (Duits) in het Zweeds

Geiz:

Geiz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Geiz (Gier; Habgier)
    knusslighet; snålhet; njugghet; ynklighet
  2. der Geiz (Habgierigkeit; Knauserei)
    girighet
  3. der Geiz (Habgier; Knauserigkeit; Raffgier; Knauserei)
    knusslighet; girighet; snålhet

Vertaal Matrix voor Geiz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
girighet Geiz; Habgier; Habgierigkeit; Knauserei; Knauserigkeit; Raffgier Geldgier; Gier; Habgier; Raubgier
knusslighet Geiz; Gier; Habgier; Knauserei; Knauserigkeit; Raffgier Filzigkeit; Knauserei
njugghet Geiz; Gier; Habgier Kargheit; Spärlichkeit; Ärmlichkeit
snålhet Geiz; Gier; Habgier; Knauserei; Knauserigkeit; Raffgier Filzigkeit; Knauserei
ynklighet Geiz; Gier; Habgier

Synoniemen voor "Geiz":


Wiktionary: Geiz

Geiz
  1. heftiger Unwille etwas abzugeben

Cross Translation:
FromToVia
Geiz sparsamhet; snålhet parsimony — great reluctance to spend money unnecessarily