Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal installieren

Vertaal installieren van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. installieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor installieren (Duits) in het Zweeds

installieren:

installieren werkwoord (installiere, installierst, installiert, installierte, installiertet, installiert)

  1. installieren (anlegen; einrichten; bauen)
    sätta ihop; montera
    • sätta ihop werkwoord (sätter ihop, satte ihop, satt ihop)
    • montera werkwoord (monterar, monterade, monterat)
  2. installieren (einrichten; errichten; einsetzen; )
    ordna; installera; arrangera; anordna; ställa till med
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)
    • installera werkwoord (installerar, installerade, installerat)
    • arrangera werkwoord (arrangerar, arrangerade, arrangerat)
    • anordna werkwoord (anordnar, anordnade, anordnat)
    • ställa till med werkwoord (ställer till med, ställde till med, ställt till med)
  3. installieren (ablegen; setzen; legen; )
    lägga ner; sätta ner
    • lägga ner werkwoord (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • sätta ner werkwoord (sätter ner, satte ner, sätt ner)
  4. installieren (hinstellen; einordnen; räumlich anordnen; gruppieren)
    lägga; sätta; placera; ställa; anlägga
    • lägga werkwoord (lägger, lade, lagt)
    • sätta werkwoord (sätter, satte, satt)
    • placera werkwoord (placerar, placerade, placerat)
    • ställa werkwoord (ställer, ställde, ställt)
    • anlägga werkwoord (anlägger, anlade, anlagt)
  5. installieren (einstellen; eingeben; starten; )
    anpassa; justera
    • anpassa werkwoord (anpassar, anpassade, anpassat)
    • justera werkwoord (justerar, justerade, justerat)
  6. installieren (plazieren; stellen; postieren; )
    förlägga; stationera
    • förlägga werkwoord (förlägger, förlade, förlagt)
    • stationera werkwoord (stationerar, stationerade, stationerat)
  7. installieren (unteraus legen; stecken; legen; )
    ta ner; ta ned
    • ta ner werkwoord (tar ner, tog ner, tagit ner)
    • ta ned werkwoord (tar ned, tog ned, tagit ned)
  8. installieren
    installera
    • installera werkwoord (installerar, installerade, installerat)

Conjugations for installieren:

Präsens
  1. installiere
  2. installierst
  3. installiert
  4. installieren
  5. installiert
  6. installieren
Imperfekt
  1. installierte
  2. installiertest
  3. installierte
  4. installierten
  5. installiertet
  6. installierten
Perfekt
  1. habe installiert
  2. hast installiert
  3. hat installiert
  4. haben installiert
  5. habt installiert
  6. haben installiert
1. Konjunktiv [1]
  1. installiere
  2. installierest
  3. installiere
  4. installieren
  5. installieret
  6. installieren
2. Konjunktiv
  1. installierte
  2. installiertest
  3. installierte
  4. installierten
  5. installiertet
  6. installierten
Futur 1
  1. werde installieren
  2. wirst installieren
  3. wird installieren
  4. werden installieren
  5. werdet installieren
  6. werden installieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde installieren
  2. würdest installieren
  3. würde installieren
  4. würden installieren
  5. würdet installieren
  6. würden installieren
Diverses
  1. installiere!
  2. installiert!
  3. installieren Sie!
  5. installiert
  6. installierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor installieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anordna Anhängerschaft
sätta ihop Zusammensetzung; bei einander Setzung
sätta ner Absetzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anlägga einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen umbinden; umtun
anordna aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; eine Abmachung treffen; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; organisieren; regeln; veranstalten
anpassa einbauen; einführen; eingeben; einsetzen; einspeisen; einstellen; eintippen; führen; hineinstecken; importieren; inaugurieren; initiieren; installieren; starten akkomodieren; angleichen; anpassen; anprobieren; assimilieren; gleichstellen; personalisieren
arrangera aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren anordnen; arrangieren; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; organisieren; regeln; veranstalten
förlägga aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen abgeben; ausbringen; ausgeben; bekanntgeben; bekanntmachen; erstatten; herausbringen; veröffentlichen
installera aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren einsegnen; einsetzen; einstellen; inaugurieren
justera einbauen; einführen; eingeben; einsetzen; einspeisen; einstellen; eintippen; führen; hineinstecken; importieren; inaugurieren; initiieren; installieren; starten ablehnen; abstimmen; anpassen; anprobieren; ausbügeln; ausrichten; einstellen; gleichrichten; gleichschalten; gutmachen; im Blocksatz ausrichten; korrigieren; loten; sondieren; visieren
lägga einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; einnieten; einordnen; einräumen; einsetzen; hinstellen; legen; unterbringen; wegbergen
lägga ner ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; lagern; niederlegen; ordnen
montera anlegen; bauen; einrichten; installieren einlegen
ordna aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren Maßregeln treffen; ablegen; anordnen; archivieren; aufbauen; aufheben; aufstellen; auftragen; ausrichten; bauen; befehlen; deichseln; diktieren; ebnen; einordnen; einrichten; einteilen; erbauen; errichten; gebieten; gliedern; herrichten; in Reih und Glied aufstellen; inOrdnungbringen; klassifizieren; ordnen; organisieren; regeln; reglementieren; regulieren; scharen; steuern; veranstalten; verordnen; versammeln; vorschreiben
placera einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; besiedeln; bewahren; deponieren; einnieten; einordnen; einräumen; einsetzen; hinlegen; hinstellen; kolonisieren; lagern; legen; niederlegen; unterbringen; urbarmachen
stationera aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen
ställa einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen ablagern; ablegen; deponieren; einnieten; einordnen; einräumen; einsetzen; hinstellen; in den Stall bringen; stallen; unterbringen; wegbergen
ställa till med aufbauen; aufstellen; bauen; einrichten; einsetzen; erbauen; errichten; festlegen; installieren
sätta einordnen; gruppieren; hinstellen; installieren; räumlich anordnen ablagern; bergen; deponieren; einnieten; einordnen; einräumen; einsetzen; hinstellen; legen; unterbringen
sätta ihop anlegen; bauen; einrichten; installieren aufstellen; formieren; zusammenbringen
sätta ner ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen einordnen; einräumen; hinstellen
ta ned ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen herabmindern; herabtragen; hinunterbringen
ta ner ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen hinunterbringen; loslösen; lösen; nach unten bringen; trennen

Synoniemen voor "installieren":


Wiktionary: installieren

installieren
verb
  1. eine technische Vorrichtung einbauen
Cross Translation:
FromToVia
• installieren → installera ↔ install — set something up for use
• installieren → bygga; inreda; inställa; göra ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
• installieren → inreda; inställa ↔ installer — Mettre solennellement en possession d’une place, d’un emploi, d’une dignité.
• installieren → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0597 seconde
Page rendered in 1.0 seconds