Duits
Uitgebreide vertaling voor marmoriert (Duits) in het Zweeds
marmoriert:
-
marmoriert
marmorerad; strimmigt; marmorerat; ådrigt; strimmig-
marmorerad bijvoeglijk naamwoord
-
strimmigt bijvoeglijk naamwoord
-
marmorerat bijvoeglijk naamwoord
-
ådrigt bijvoeglijk naamwoord
-
strimmig bijvoeglijk naamwoord
-
-
marmoriert (geadert; genarbt; aderig; geädert; äderig)
-
marmoriert (genarbt; geadert; aderig; geädert; äderig)
marmorerad; ådrig; ådrat; marmorerat; ådrigt-
marmorerad bijvoeglijk naamwoord
-
ådrig bijvoeglijk naamwoord
-
ådrat bijvoeglijk naamwoord
-
marmorerat bijvoeglijk naamwoord
-
ådrigt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor marmoriert:
| Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| marmorerad | aderig; geadert; genarbt; geädert; marmoriert; äderig | durchwachsen; marmorartig |
| marmorerat | aderig; geadert; genarbt; geädert; marmoriert; äderig | durchwachsen |
| strimmig | marmoriert | |
| strimmigt | marmoriert | |
| ådrat | aderig; geadert; genarbt; geädert; marmoriert; äderig | |
| ådrig | aderig; geadert; genarbt; geädert; marmoriert; äderig | genarbt |
| ådrigt | aderig; geadert; genarbt; geädert; marmoriert; äderig | genarbt |
marmorieren:
-
marmorieren
Conjugations for marmorieren:
Präsens
- marmoriere
- marmorierst
- marmoriert
- marmorieren
- marmoriert
- marmorieren
Imperfekt
- marmorierte
- marmoriertest
- marmorierte
- marmorierten
- marmoriertet
- marmorierten
Perfekt
- habe marmoriert
- hast marmoriert
- hat marmoriert
- haben marmoriert
- habt marmoriert
- haben marmoriert
1. Konjunktiv [1]
- marmoriere
- marmorierest
- marmoriere
- marmorieren
- marmorieret
- marmorieren
2. Konjunktiv
- marmorierte
- marmoriertest
- marmorierte
- marmorierten
- marmoriertet
- marmorierten
Futur 1
- werde marmorieren
- wirst marmorieren
- wird marmorieren
- werden marmorieren
- werdet marmorieren
- werden marmorieren
1. Konjunktiv [2]
- würde marmorieren
- würdest marmorieren
- würde marmorieren
- würden marmorieren
- würdet marmorieren
- würden marmorieren
Diverses
- marmorier!
- marmoriert!
- marmorieren Sie!
- marmoriert
- marmorierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor marmorieren:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| marmorera | marmorieren |