Home ->Woordenboeken ->Duits/Zweeds ->Vertaal streunen

Vertaal streunen van Duits naar Zweeds

Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. streunen:

Duits

Uitgebreide vertaling voor streunen (Duits) in het Zweeds

streunen:

streunen werkwoord (streune, streunst, streunt, streunte, streuntet, gestreunt)

  1. streunen (herumstreifen; herumschnüffeln; streifen; )
    snoka omkring; kolla runt; nosa omkring; leta runt
    • snoka omkring werkwoord (snokar omkring, snokade omkring, snokat omkring)
    • kolla runt werkwoord (kollar runt, kollade runt, kollat runt)
    • nosa omkring werkwoord (nosar omkring, nosade omkring, nosat omkring)
    • leta runt werkwoord (letar runt, letade runt, letat runt)
  2. streunen (herumstreunen; umherschweifen; herumstreifen)
    vandra; ströva
    • vandra werkwoord (vandrar, vandrade, vandrat)
    • ströva werkwoord (strövar, strövade, strövat)
  3. streunen (flanieren; spazieren; trödeln; )
    strosa; släntra; spankulera; flanera
    • strosa werkwoord (strosar, strosade, strosat)
    • släntra werkwoord (släntrar, släntrade, släntrat)
    • spankulera werkwoord (spankulerar, spankulerade, spankulerat)
    • flanera werkwoord (flanerar, flanerade, flanerat)
  4. streunen (umherschweifen; wandern; streifen; )
    ströva
    • ströva werkwoord (strövar, strövade, strövat)
  5. streunen (herumstreunen; schweifen; umherschweifen; herumstreifen)
    ströva omkring; vandra omkring
    • ströva omkring werkwoord (strövar omkring, strövade omkring, strövat omkring)
    • vandra omkring werkwoord (vandrar omkring, vandrade omkring, vandrat omkring)

Conjugations for streunen:

Präsens
  1. streune
  2. streunst
  3. streunt
  4. streunen
  5. streunt
  6. streunen
Imperfekt
  1. streunte
  2. streuntest
  3. streunte
  4. streunten
  5. streuntet
  6. streunten
Perfekt
  1. habe gestreunt
  2. hast gestreunt
  3. hat gestreunt
  4. haben gestreunt
  5. habt gestreunt
  6. haben gestreunt
1. Konjunktiv [1]
  1. streune
  2. streunest
  3. streune
  4. streunen
  5. streunet
  6. streunen
2. Konjunktiv
  1. streunte
  2. streuntest
  3. streunte
  4. streunten
  5. streuntet
  6. streunten
Futur 1
  1. werde streunen
  2. wirst streunen
  3. wird streunen
  4. werden streunen
  5. werdet streunen
  6. werden streunen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde streunen
  2. würdest streunen
  3. würde streunen
  4. würden streunen
  5. würdet streunen
  6. würden streunen
Diverses
  1. streun!
  2. streunt!
  3. streunen Sie!
  5. gestreunt
  6. streunend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor streunen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flanera Bummeln; Flanieren; Schlendern
spankulera Bummeln; Flanieren; Schlendern
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flanera flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln flanieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
kolla runt herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
leta runt herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
nosa omkring herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
släntra flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln bleiben; dauern; flanieren; fortdauern; fortwähren; schlendern; sich aufhalten; spazieren; spazierengehen; stehenbleiben; trödeln; verweilen
snoka omkring herumschnüffeln; herumstreifen; herumstreunen; schweifen; sich umschauen; sich umsehen; streifen; streunen; umherblicken; umherschweifen
spankulera flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln
strosa flanieren; paradieren; schlendern; spazieren; spazierengehen; streunen; trödeln bummeln; flanieren; herumschlendern; schlendern; spazieren; spazierengehen; trödeln
ströva herumirren; herumreisen; herumschlendern; herumspazieren; herumstreifen; herumstreunen; herumwandeln; irren; schwalken; schweifen; sichherumtreiben; streichen; streifen; streunen; trampen; umherschweifen; wandern herumirren; irren
ströva omkring herumstreifen; herumstreunen; schweifen; streunen; umherschweifen bummeln; herumirren; herumkramen; herumschlendern; herumspazieren; herumtreiben; irren; schlendern; schnüffeln; schwalken; spionieren; stöbern; umherschlendern
vandra herumstreifen; herumstreunen; streunen; umherschweifen wandern
vandra omkring herumstreifen; herumstreunen; schweifen; streunen; umherschweifen herumwandern; herumziehen; umherziehen

Synoniemen voor "streunen":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0578 seconde
Page rendered in 1.0 seconds