Overzicht
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. triezen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor triezen (Duits) in het Zweeds

triezen:

triezen werkwoord (trieze, triezt, triezte, trieztet, getriezt)

  1. triezen (piesacken; ärgern; provozieren; )
    tjata
    • tjata werkwoord (tjatar, tjatade, tjatat)
  2. triezen (quälen; plagen; schinden; )
    plåga; trakassera; besvära
    • plåga werkwoord (plågar, plågade, plågat)
    • trakassera werkwoord (trakasserar, trakasserade, trakasserat)
    • besvära werkwoord (besvärar, besvärade, besvärat)

Conjugations for triezen:

Präsens
  1. trieze
  2. triezt
  3. triezt
  4. triezen
  5. triezt
  6. triezen
Imperfekt
  1. triezte
  2. trieztest
  3. triezte
  4. triezten
  5. trieztet
  6. triezten
Perfekt
  1. habe getriezt
  2. hast getriezt
  3. hat getriezt
  4. haben getriezt
  5. habt getriezt
  6. haben getriezt
1. Konjunktiv [1]
  1. trieze
  2. triezest
  3. trieze
  4. triezen
  5. triezet
  6. triezen
2. Konjunktiv
  1. triezete
  2. triezetest
  3. triezete
  4. triezeten
  5. triezetet
  6. triezeten
Futur 1
  1. werde triezen
  2. wirst triezen
  3. wird triezen
  4. werden triezen
  5. werdet triezen
  6. werden triezen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde triezen
  2. würdest triezen
  3. würde triezen
  4. würden triezen
  5. würdet triezen
  6. würden triezen
Diverses
  1. triez!
  2. triezt!
  3. triezen Sie!
  4. getriezt
  5. triezend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor triezen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plåga Ranger; Unruhestifter; lästige Person; lästiger Mensch; lästiges Kind
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besvära belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln Schaden zufügen; Ungelegenheiten machen; durcheinander bringen; jemanden verlegen machen; schaden; verwirren
plåga belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln eitern; foltern; foppen; kasteien; martern; peinigen; sich eklig benehmen; streiten; verarschen; vergraulen; verladen; verletzen; weg ekeln; zanken
tjata piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern bekritteln; bemängeln; drängen; durchstoßen; einhämmern; einrammen; eitern; faseln; flennen; greinen; jammern; klagen; klonen; leinern; nerven; nörgeln; quaken; schulmeistern; sichekligbenehmen; trödeln; vergraulen; wegekeln; wehklagen; wimmern; winseln; zwicken
trakassera belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln an der Kandare haben; an der Kandare halten; einschüchtern; streiten; streng behandeln; tyrannisieren; zanken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
plåga Qual

Synoniemen voor "triezen":