Duits

Uitgebreide vertaling voor wegreißen (Duits) in het Zweeds

wegreißen:

wegreißen werkwoord

  1. wegreißen (abbrechen; niederreißen; verschrotten; )
    sava; tappa sav ur
    • sava werkwoord (savar, savade, savat)
    • tappa sav ur werkwoord (tappar sav ur, tappade sav ur, tappat sav ur)
  2. wegreißen (verwüsten; vernichten; zerstören; )
    förstöra
    • förstöra werkwoord (förstör, förstörde, förstört)
  3. wegreißen (ausreißen; abreißen; zerreissen; )
    riva; klyva; slita; splittra; sprätta
    • riva werkwoord (river, rev, rivit)
    • klyva werkwoord (klyvar, klyvade, klyvat)
    • slita werkwoord (sliter, slet, slitit)
    • splittra werkwoord (splittrar, splittrade, splittrat)
    • sprätta werkwoord (sprättar, sprättade, sprättat)
  4. wegreißen (losreißen; abreißen; abbrechen)
    riva lös; slita loss
    • riva lös werkwoord (river lös, rev lös, rivit lös)
    • slita loss werkwoord (sliter loss, slet loss, slitit loss)
  5. wegreißen (zerreißen; zerfetzen; zerlegen; aufreißen)
    riva sönder; slita sönder; slita av; slita isär; riva av
    • riva sönder werkwoord (river sönder, rev sönder, rivit sönder)
    • slita sönder werkwoord (sliter sönder, slet sönder, slitit sönder)
    • slita av werkwoord (sliter av, slet av, slitit av)
    • slita isär werkwoord (sliter isär, slet isär, slitit isär)
    • riva av werkwoord (river av, rev av, rivit av)
  6. wegreißen (wegrücken)
    rycka; nappa till sig; rycka bort
    • rycka werkwoord (rycker, ryckte, ryckt)
    • nappa till sig werkwoord (nappar till sig, nappade till sig, nappat till sig)
    • rycka bort werkwoord (rycker bort, ryckte bort, ryckt bort)
  7. wegreißen (teilen; scheiden; zerlegen; )
    separera; sära
    • separera werkwoord (separerar, separerade, separerat)
    • sära werkwoord (särar, särade, särat)

Vertaal Matrix voor wegreißen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra Abbruch; Abreißen; Abriß; Demontage; Verschrottung
riva Riß; Spalt; Spalte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern ausmerzen; ausradieren; ausrotten; beeinträchtigen; beschädigen; durchprügeln; entkräften; entzweireißen; etwas beschädigen; ganz kaputt und auseinander holen; liquidieren; verderben; vergiften; vergällen; verheeren; verhunzen; verleiden; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verprügeln; verseuchen; vertilgen; verwüsten; widerlegen; zerbrechen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten; zusammenschlagen
klyva abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abkoppeln; abspalten; abtrennen; aus einander spleißen; bersten; durchhauen; durchschneiden; loskoppeln; scheiden; schlagen; spalten; spleißen; splissen; streichen; trennen; zersplittern
nappa till sig wegreißen; wegrücken
riva abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen einreissen; harken; jucken; knarren; knirschen; kratzen; kratzen auf; quietschen; raspeln; rechen; reiben; sich scheuern; zusammenharken
riva av aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen abkratzen; abscheuern; schaben
riva lös abbrechen; abreißen; losreißen; wegreißen
riva sönder aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen entzweireißen; verpfuschen; zerreißen
rycka wegreißen; wegrücken abstauben; abstäuben; drücken; enteignen; entwenden; klauen; kämpfen; rauben; reißen; ringen; stehlen; winden; wringen; zerren; ziehen
rycka bort wegreißen; wegrücken
sava abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; aushöhlen; niederreißen; verschrotten; wegreißen; zerlegen
separera abkoppeln; abreißen; entkoppeln; loskoppeln; losreißen; scheiden; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen absondern; abspalten; abtrennen; auflösen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen
slita abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abschleifen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auftrennen; auseinander fasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; ausknobeln; einreissen; entknoten; entwirren; schuften; sich abmühen; sich abrackern; sich plagen
slita av aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
slita isär aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
slita loss abbrechen; abreißen; losreißen; wegreißen
slita sönder aufreißen; wegreißen; zerfetzen; zerlegen; zerreißen
splittra abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen abbrechen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; auseinanderstieben; auseinandertreiben; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; lösen; scheiden; sich verbreiten; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zersplittern
sprätta abreißen; abtragen; abwracken; ausreißen; entnerven; niederreißen; wegreißen; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen
sära abkoppeln; abreißen; entkoppeln; loskoppeln; losreißen; scheiden; teilen; trennen; wegreißen; zerlegen; zerreißen auf die Seite legen; beiseitelegen; zurücklegen
tappa sav ur abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; aushöhlen; niederreißen; verschrotten; wegreißen; zerlegen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra sprengen

Synoniemen voor "wegreißen":