Distress: vertaling Engels

Engels

Uitgebreide vertaling voor distress (Engels) in het Duits

distress:

distress [the ~] zelfstandig naamwoord

the distress (grief; sorrow)
der Verdruß; der Kummer; der Gram
- Verdruß [der ~] zelfstandig naamwoord
- Kummer [der ~] zelfstandig naamwoord
- Gram [der ~] zelfstandig naamwoord
the distress (pain; sorrow; grief; misery; sadness)
der Schmerz; die Pein; die Leid; der Kummer; die Mühe
- Schmerz [der ~] zelfstandig naamwoord
- Pein [die ~] zelfstandig naamwoord
- Leid [die ~] zelfstandig naamwoord
- Kummer [der ~] zelfstandig naamwoord
- Mühe [die ~] zelfstandig naamwoord
the distress (beastliness; trouble)
die Unannehmlichkeit; der Schlamassel; Elend
- Unannehmlichkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Schlamassel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Elend [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor distress:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Elend	beastliness; distress; trouble	accident; adversity; bad luck; calamity; crisis; dearth; destitution; difficulty; disaster; discomforts; emergency situation; evil; fatality; hardship; lack; miserability; misery; misfortune; misère; necessity; need; paucity; penury; poverty; problems; reverse; squalor; state of emergency; tribulation; trouble; troubles; want
Gram	distress; grief; sorrow	anger; annoyance; chagrin; difficulty; grief; mournfulness; sadness; sorrow; vexation; wrath
Kummer	distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow	afflictions; chicanery; dejection; depression; fuss; grief; hassle; melancholy; mournfulness; regret; sadness; sorrow; sorrows; trouble making; wistfulness
Leid	distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow	misery; misfortune; sorrow; squalor; trouble
Mühe	distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow	bother; fuss; hassle; mess; pains; strain; worry
Pein	distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow
Schlamassel	beastliness; distress; trouble	chicanery; discomforts; fuss; hassle; misery; misfortune; problems; sorrow; squalor; trouble; trouble making; troubles
Schmerz	distress; grief; misery; pain; sadness; sorrow
Unannehmlichkeit	beastliness; distress; trouble	annoyance; chagrin; chicanery; difficulty; fuss; hassle; inconvenience; nuisance; trouble making; vexation
Verdruß	distress; grief; sorrow	grief; irritability; irritation; pique
-	distraint; hurt; suffering
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	straiten
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	grief; grieve; seize; sorrow

Verwante woorden van "distress":

distressed

Synoniemen voor "distress":

hurt; suffering; pain; painfulness
adversity; hardship; hard knocks
hurting
distraint; seizure
disturb; upset; trouble

Verwante definities voor "distress":

the seizure and holding of property as security for payment of a debt or satisfaction of a claim¹
- Originally distress was a landlord's remedy against a tenant for unpaid rents or property damage but now the landlord is given a landlord's lien¹
psychological suffering¹
- the death of his wife caused him great distress¹
extreme physical pain¹
- the patient appeared to be in distress¹
a state of adversity (danger or affliction or need)¹
- a ship in distress¹
- she was the classic maiden in distress¹
cause mental pain to¹
- The news of her child's illness distressed the mother¹
bring into difficulties or distress, especially financial hardship¹

Wiktionary: distress

distress

verb

cause strain or anxiety
- distress → bedrücken

noun

serious danger
- distress → Seenot; Not; Notlage
(cause of) discomfort
- distress → Kummer

distress

noun

schwierige, bedrohende Situation
- Notlage → distress; emergency

-
- sekkieren → annoy; badger; bother; molest; irritate; afflict; distress; harry; tantalise; tantalize; torment

Cross Translation:

From	To	Via
• distress	→ Gram; Pein	↔ pijn — geestelijk leed
• distress	→ Gram; Kummer; Betrübnis; Herzeleid; Niedergeschlagenheit	↔ affliction — État d’abattement produit par un évènement malheureux.
• distress	→ ärgern; bekümmern; betrüben; kränken; Kummer bereiten; verdrießen; quälen	↔ chagriner — Causer du chagrin, rendre triste.
• distress	→ bekümmern; betrüben; grämen; kränken; quälen; Leid verursachen; Herzeleid verursachen	↔ contrister — (vieilli) attrister fortement.
• distress	→ Gram; Kummer; Betrübnis; Herzeleid; Niedergeschlagenheit	↔ crève-cœur — (familier, fr) Grand déplaisir, grande douleur mêlée de dépit.
• distress	→ Schmerz; Leid; Weh	↔ douleur — impression de souffrance, état pénible produire par un mal physique.
• distress	→ Ärger; Betrübnis; Gram; Harm; Verdruß; Weh; Kummer; Herzeleid; Niedergeschlagenheit	↔ désolation — extrême affliction.
• distress	→ bekümmern; betrüben; grämen; kränken; quälen; Leid verursachen; Herzeleid verursachen	↔ désoler — transformer en solitude une région, une ville, en y exercer des ravages.
• distress	→ bekümmern; betrüben; grämen; kränken; quälen; Leid verursachen; Herzeleid verursachen; sich abmühen; sich anstrengen; sich bemühen; sich Mühe geben	↔ peiner — Faire de la peine, causer du chagrin, de l’inquiétude, affliger.
• distress	→ martern; peinigen; quälen	↔ tourmenter — Faire souffrir quelque tourment de corps.

Computer vertaling door derden:

Engelse en Duitse zoekresultaten voor: distress

Uitgebreide vertaling voor distress (Engels) in het Duits

distress:

distress [the ~] zelfstandig naamwoord

the distress (grief; sorrow)

the distress (pain; sorrow; grief; misery; sadness)

the distress (beastliness; trouble)

Vertaal Matrix voor distress:

Verwante woorden van "distress":

Synoniemen voor "distress":

Verwante definities voor "distress":

Wiktionary: distress

Verwante vertalingen van distress