Engels

Uitgebreide vertaling voor attired (Engels) in het Duits

attired:


Vertaal Matrix voor attired:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- appareled; dressed; garbed; garmented; habilimented; robed

Synoniemen voor "attired":

  • appareled; dressed; garbed; garmented; habilimented; robed; clothed; clad

Verwante definities voor "attired":

  1. dressed or clothed especially in fine attire; often used in combination1
    • the elegantly attired gentleman1
    • tuxedo-attired gentlemen1

attire:

attire [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the attire (equipment; outfit; gear; kit)
    die Ausstattung; die Ausrüstung; die Verzierung; die Ausschmückung; die Ausstaffierung; die Girlande; die Zierde
  2. the attire (clothing; clothes; outfit; )
    die Kleidung; Kleider; die Bekleidung
  3. the attire (garments; clothes; dress; )
    die Kleidung; die Kleider; die Ausstattung; die Ausstaffierung; Zeug; die Bekleidung
  4. the attire (decoration; finery; trappings)
    der Schmuck; der Aufscchmuck; der Putz
    • Schmuck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Aufscchmuck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Putz [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. the attire (costume; dress; wear)
    die Kleidung; die Aufmachung
  6. the attire (clothes; garb)
    die Kleidung; die Kledage
    • Kleidung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kledage [die ~] zelfstandig naamwoord
  7. the attire (livery; dress; outfit)
    die Livree
    • Livree [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor attire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufmachung attire; costume; dress; wear breach; cover; expulsion; packaging; wrapper; wrapping
Aufscchmuck attire; decoration; finery; trappings
Ausrüstung attire; equipment; gear; kit; outfit equipment; kit
Ausschmückung attire; equipment; gear; kit; outfit adornment; buttonhole; corsage; decorating; decoration; drapery; garnishing; ornament
Ausstaffierung attire; clothes; clothing; dress; equipment; garb; garments; gear; kit; livery; outfit
Ausstattung attire; clothes; clothing; dress; equipment; garb; garments; gear; kit; livery; outfit decoration; equipment; furnishing; kit
Bekleidung attire; clothes; clothing; costume; dress; garb; garments; gear; livery; outfit; togs completing; consummation; filling in; fulfillment; fulfilment; ready made clothes; realisation; realization
Girlande attire; equipment; gear; kit; outfit adornment; festoon; garland; swag
Kledage attire; clothes; garb
Kleider attire; clothes; clothing; costume; dress; garb; garments; gear; livery; outfit; togs clothes; dresses; things; washing
Kleidung attire; clothes; clothing; costume; dress; garb; garments; gear; livery; outfit; togs; wear apparel; clothes; clothing; dress; off-the-peg clothes; ready to wear clothes; ready-made clothes; things; washing; wearing apparel
Livree attire; dress; livery; outfit
Putz attire; decoration; finery; trappings plaster; stucco
Schmuck attire; decoration; finery; trappings adornment; ornament; ornaments
Verzierung attire; equipment; gear; kit; outfit adornment; buttonhole; corsage; decoration; drapery; garnishing; ornament
Zeug attire; clothes; clothing; dress; garb; garments; livery; outfit article; articles; bend; brood; brooding; cloth; clothes; clothing material; curve; gadget; good; goods; item; items; junk; matter; object; sitting; stuff; thing; things; trash; turn
Zierde attire; equipment; gear; kit; outfit
- dress; garb
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dress; togs

Verwante woorden van "attire":

  • attires

Synoniemen voor "attire":


Antoniemen van "attire":


Verwante definities voor "attire":

  1. clothing of a distinctive style or for a particular occasion1
    • formal attire1

Wiktionary: attire

attire
verb
  1. to dress or garb
noun
  1. one's dress or clothes
attire
verb
  1. mit Kleidung ausstatten
  1. ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
  2. sich oder jemanden ankleiden
noun
  1. Art der Ankleidung
  2. die Art und Weise, wie man sich anziehen, angezogen ist, die Art der Bekleidung

Cross Translation:
FromToVia
attire anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
attire annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden; beziehen; überziehen; antun; auflegen; anlegen; in Stuck arbeiten revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
attire anziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden vêtirhabiller, couvrir d’un vêtement.

Computer vertaling door derden: