Engels

Uitgebreide synoniemen voor clamor in het Engels

clamor:

clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans

  1. the clamor
    the hullabaloo; the noise; the tumultuousness; the racket; the clamour; the hubbub; the tumult; the clamor
    • hullabaloo [the ~] zelfstandig naamwoord
    • noise [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tumultuousness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • racket [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • hubbub [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tumult [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  2. the clamor
    the tumultuousness; the clamour; the racket; the din; the tumult; the hubbub; the hullabaloo; the clamor
    • tumultuousness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • racket [the ~] zelfstandig naamwoord
    • din [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tumult [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hubbub [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hullabaloo [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  3. the clamor
    the clamour; the uproar; the clamor
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • uproar [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  4. the clamor
    the tumultuousness; the pandemonium; the uproar; the hullabaloo; the commotion; the bedlam; the noise; the tumult; the hubbub; the clamour; the din; the racket; the clamor
    • tumultuousness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pandemonium [the ~] zelfstandig naamwoord
    • uproar [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hullabaloo [the ~] zelfstandig naamwoord
    • commotion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bedlam [the ~] zelfstandig naamwoord
    • noise [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tumult [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hubbub [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • din [the ~] zelfstandig naamwoord
    • racket [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  5. the clamor
    – loud and persistent outcry from many people 1
    the clamour; the clamouring; the clamor; the hue and cry; the clamoring
    – loud and persistent outcry from many people 1
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • clamouring [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
      • he ignored the clamor of the crowd1
    • hue and cry [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamoring [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  6. the clamor
    – a loud harsh or strident noise 1
    the clamour; the din; the cacophony; the blare; the blaring; the clamor
    – a loud harsh or strident noise 1
    • clamour [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • din [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cacophony [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blare [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blaring [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clamor [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans

clamor werkwoord, Amerikaans

  1. clamor
    – make loud demands 1
    clamour; clamor
    – make loud demands 1
    • clamour werkwoord, Brits
    • clamor werkwoord, Amerikaans
      • he clamored for justice and tolerance1
  2. clamor
    – utter or proclaim insistently and noisily 1
    clamour; clamor
    – utter or proclaim insistently and noisily 1
    • clamour werkwoord, Brits
    • clamor werkwoord, Amerikaans
      • The delegates clamored their disappointment1
  3. clamor
    – compel someone to do something by insistent clamoring 1
    clamour; clamor
    – compel someone to do something by insistent clamoring 1
    • clamour werkwoord, Brits
    • clamor werkwoord, Amerikaans
      • They clamored the mayor into building a new park1

Alternatieve synoniemen voor "clamor":


Verwante definities voor "clamor":

  1. loud and persistent outcry from many people1
    • he ignored the clamor of the crowd1
  2. a loud harsh or strident noise1
  3. make loud demands1
    • he clamored for justice and tolerance1
  4. utter or proclaim insistently and noisily1
    • The delegates clamored their disappointment1
  5. compel someone to do something by insistent clamoring1
    • They clamored the mayor into building a new park1