Overzicht
Engels Synoniemen: Meer gegevens...
- confused:
-
confuse:
- mix up; confuse; interchange; make dizzy; bewilder; perplex; confound; blur; obscure; obnubilate; throw; fox; discombobulate; bedevil; fuddle; befuddle; jumble; put off; disconcert; flurry
- confuse; mix; mix up; bewilder
Engels
Uitgebreide synoniemen voor confused in het Engels
confused:
-
confused
confused; disordered; mentally confused-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
disordered bijvoeglijk naamwoord
-
mentally confused bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
confused; flustered; disordered; bewildered; diffuse; disconcerted; chaotic-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
flustered bijvoeglijk naamwoord
-
disordered bijvoeglijk naamwoord
-
bewildered bijvoeglijk naamwoord
-
diffuse bijvoeglijk naamwoord
-
disconcerted bijvoeglijk naamwoord
-
chaotic bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
disorderly; mixed up; pell mell; confused-
disorderly bijvoeglijk naamwoord
-
mixed up bijvoeglijk naamwoord
-
pell mell bijvoeglijk naamwoord
-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
embarrassed; inhibited; bashful; confused-
embarrassed bijvoeglijk naamwoord
-
inhibited bijvoeglijk naamwoord
-
bashful bijvoeglijk naamwoord
-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
– mentally confused; unable to think with clarity or act intelligently 1 -
confused
– lacking orderly continuity 1confused; scattered; illogical; disconnected; disordered; disjointed; unconnected; garbled– lacking orderly continuity 1-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
scattered bijvoeglijk naamwoord
-
illogical bijvoeglijk naamwoord
-
disconnected bijvoeglijk naamwoord
-
disordered bijvoeglijk naamwoord
-
disjointed bijvoeglijk naamwoord
-
unconnected bijvoeglijk naamwoord
-
garbled bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
– thrown into a state of disarray or confusion 1upset; confused; broken; disordered– thrown into a state of disarray or confusion 1-
upset bijvoeglijk naamwoord
-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
broken bijvoeglijk naamwoord
-
disordered bijvoeglijk naamwoord
-
-
confused
– having lost your bearings; confused as to time or place or personal identity 1confused; lost; disoriented– having lost your bearings; confused as to time or place or personal identity 1-
confused bijvoeglijk naamwoord
-
lost bijvoeglijk naamwoord
-
disoriented bijvoeglijk naamwoord
-
Verwante woorden van "confused":
Alternatieve synoniemen voor "confused":
Antoniemen van "confused":
Verwante definities voor "confused":
confused vorm van confuse:
-
to confuse
-
to confuse
-
to confuse
-
to confuse
– mistake one thing for another 1 -
to confuse
– make unclear, indistinct, or blurred 1to blur; to obscure; to confuse; obnubilate– make unclear, indistinct, or blurred 1-
obnubilate werkwoord
-
to confuse
– be confusing or perplexing to; cause to be unable to think clearly 1 -
to confuse
– assemble without order or sense 1 -
to confuse
– cause to feel embarrassment 1to confuse; to put off; disconcert; flurry– cause to feel embarrassment 1-
disconcert werkwoord
-
flurry werkwoord
Conjugations for confuse:
present
- confuse
- confuse
- confuses
- confuse
- confuse
- confuse
simple past
- confused
- confused
- confused
- confused
- confused
- confused
present perfect
- have confused
- have confused
- has confused
- have confused
- have confused
- have confused
past continuous
- was confusing
- were confusing
- was confusing
- were confusing
- were confusing
- were confusing
future
- shall confuse
- will confuse
- will confuse
- shall confuse
- will confuse
- will confuse
continuous present
- am confusing
- are confusing
- is confusing
- are confusing
- are confusing
- are confusing
subjunctive
- be confused
- be confused
- be confused
- be confused
- be confused
- be confused
diverse
- confuse!
- let's confuse!
- confused
- confusing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
confuse
-
confuse
-
confuse