Home ->Woordenboeken ->Engels/Engels ->Vertaal fuss

Synoniemen voor "fuss" in het Engels

Overzicht
Engels Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. fuss:

Engels

Uitgebreide synoniemen voor fuss in het Engels

fuss:

fuss [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the fuss
    the noise
    – sound of any kind (especially unintelligible or dissonant sound) 1
    • noise [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he enjoyed the street noises1
      • they heard indistinct noises of people talking1
      • during the firework display that ended the gala the noise reached 98 decibels1
    the sound
    – the particular auditory effect produced by a given cause 1
    • sound [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the sound of rain on the roof1
      • the beautiful sound of music1
    the fuss
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the fuss
    the fuss
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the fuss
    the commotion; the fuss; the ado; the song and dance; the to-do
    • commotion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ado [the ~] zelfstandig naamwoord
    • song and dance [the ~] zelfstandig naamwoord
    • to-do [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the fuss
    the commotion; the fuss; the bustle; the hubbub; the din
    • commotion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bustle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hubbub [the ~] zelfstandig naamwoord
    • din [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the fuss
    the fuss; the argy-bargy; the stir; the commotion; the squabbling; the hubble-bubble
  6. the fuss
    the fuss; the ballyhoo
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ballyhoo [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. the fuss
    the hassle; the bother; the mess; the fuss
    • hassle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bother [the ~] zelfstandig naamwoord
    • mess [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the fuss
    the fuss; the chicane
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • chicane [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. the fuss
    the hassle; the trouble making; the chicanery; the fuss
  10. the fuss
    the prolixity; the fuss; the cumbrousness
  11. the fuss
    – a rapid active commotion 1
    the stir; the hustle; the fuss; the bustle; the ado; the flurry
    – a rapid active commotion 1
    • stir [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hustle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bustle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ado [the ~] zelfstandig naamwoord
    • flurry [the ~] zelfstandig naamwoord
  12. the fuss
    – a quarrel about petty points 1
    the fuss; the spat; the squabble; the bicker; the bickering; the pettifoggery; the tiff
    – a quarrel about petty points 1
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spat [the ~] zelfstandig naamwoord
    • squabble [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bicker [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bickering [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pettifoggery [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tiff [the ~] zelfstandig naamwoord
  13. the fuss
    – an angry disturbance 1
    the bother; the hassle; the fuss; the trouble
    – an angry disturbance 1
    • bother [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a spot of bother1
    • hassle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he didn't want to make a fuss1
    • trouble [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they had labor trouble1
  14. the fuss
    – an excited state of agitation 1
    the fuss; the flap; the dither; the tizzy; the pother
    – an excited state of agitation 1
    • fuss [the ~] zelfstandig naamwoord
    • flap [the ~] zelfstandig naamwoord
      • there was a terrible flap about the theft1
    • dither [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he was in a dither1
    • tizzy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pother [the ~] zelfstandig naamwoord

fuss werkwoord

  1. fuss
    – worry unnecessarily or excessively 1
    fuss; to fret; to niggle
    – worry unnecessarily or excessively 1
    • fuss werkwoord
      • don't fuss too much over the grandchildren--they are quite big now1
    • fret werkwoord (frets, fretted, fretting)
    • niggle werkwoord (niggles, niggled, niggling)
  2. fuss
    – care for like a mother 1
    fuss; mother; overprotect
    – care for like a mother 1

Verwante woorden van "fuss":

  • fusses

Alternatieve synoniemen voor "fuss":


Verwante definities voor "fuss":

  1. a rapid active commotion1
  2. a quarrel about petty points1
  3. an angry disturbance1
    • he didn't want to make a fuss1
  4. an excited state of agitation1
  5. worry unnecessarily or excessively1
    • don't fuss too much over the grandchildren--they are quite big now1
  6. care for like a mother1
    • She fusses over her husband1

Verwante synoniemen voor fuss







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0469 seconde
Page rendered in 1.0 seconds