Engels

Uitgebreide synoniemen voor lord in het Engels

lord:

lord [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the lord
    the mister; the gent; the lord; the ruler; the master; the king
    • mister [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gent [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lord [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ruler [the ~] zelfstandig naamwoord
    • master [the ~] zelfstandig naamwoord
    • king [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the lord
    the commander; the ruler; the lord
    • commander [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ruler [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lord [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the lord
    the sovereign lord; the ruler of the country; the master; the lord
  4. the lord
    – a person who has general authority over others 1
    the master; the lord; the overlord
    – a person who has general authority over others 1
    • master [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lord [the ~] zelfstandig naamwoord
    • overlord [the ~] zelfstandig naamwoord

lord bijvoeglijk naamwoord

  1. lord
    jesus; lord
    • jesus bijvoeglijk naamwoord
    • lord bijvoeglijk naamwoord

lord

  1. lord

lord werkwoord

  1. lord
    – make a lord of someone 1
    lord
    – make a lord of someone 1

Verwante woorden van "lord":

  • lords

Alternatieve synoniemen voor "lord":


Antoniemen van "lord":


Verwante definities voor "lord":

  1. a person who has general authority over others1
  2. make a lord of someone1

Verwante synoniemen voor lord