Engels

Uitgebreide synoniemen voor lots in het Engels

lots:

lots [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the lots
    the lots; the quite a lot; the tons; the a whole lot
    • lots [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quite a lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tons [the ~] zelfstandig naamwoord
    • a whole lot [the ~] zelfstandig naamwoord

lots bijwoord

  1. lots
    – to a very great degree or extent 1
    much; lots; very much; a lot; a good deal; a great deal
    – to a very great degree or extent 1

Verwante woorden van "lots":


Alternatieve synoniemen voor "lots":


Verwante definities voor "lots":

  1. to a very great degree or extent1

lot:

lot [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the lot
    the quantity; the parcel; the lot
    • quantity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • parcel [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the lot
    the warranty; the guarantee; the premises; the bond; the pledge; the surety; the edifice; the security; the lot
    • warranty [the ~] zelfstandig naamwoord
    • guarantee [the ~] zelfstandig naamwoord
    • premises [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bond [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pledge [the ~] zelfstandig naamwoord
    • surety [the ~] zelfstandig naamwoord
    • edifice [the ~] zelfstandig naamwoord
    • security [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the lot
    the parcel; the building site; the site; the plot; the lot; the ground
    • parcel [the ~] zelfstandig naamwoord
    • building site [the ~] zelfstandig naamwoord
    • site [the ~] zelfstandig naamwoord
    • plot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • ground [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the lot
    the fate; the destiny; the lot
    • fate [the ~] zelfstandig naamwoord
    • destiny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the lot
    the building; the premises; the construction; the edifice; the structure; the lot
  6. the lot
    the mass; the multitude; the heap; the load; the quite a lot; the a whole lot; the lot
    • mass [the ~] zelfstandig naamwoord
    • multitude [the ~] zelfstandig naamwoord
    • heap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • load [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quite a lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • a whole lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. the lot
    the pile; the bunch; the heap; the lot; the crowd
    • pile [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bunch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • heap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crowd [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the lot
    the crowd; the herd; the clutter; the bunch; the troop; the wattle; the lot; the heap; the gang; the troupe; the load; the party; the pack
    • crowd [the ~] zelfstandig naamwoord
    • herd [the ~] zelfstandig naamwoord
    • clutter [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bunch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • troop [the ~] zelfstandig naamwoord
    • wattle [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • heap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gang [the ~] zelfstandig naamwoord
    • troupe [the ~] zelfstandig naamwoord
    • load [the ~] zelfstandig naamwoord
    • party [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pack [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. the lot
    the destiny; the unfortunate position; the fate; the lot
  10. the lot
    the quite a lot; the heap; the lot
    • quite a lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • heap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
  11. the lot
    – anything (straws or pebbles etc.) taken or chosen at random 1
    the draw; the lot
    – anything (straws or pebbles etc.) taken or chosen at random 1
    • draw [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the luck of the draw1
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they drew lots for it1
  12. the lot
    – any collection in its entirety 1
    the lot; the bunch; the caboodle
    – any collection in its entirety 1
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bunch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • caboodle [the ~] zelfstandig naamwoord
      • she bought the whole caboodle1
  13. the lot
    – an unofficial association of people or groups 1
    the set; the lot; the band; the circle
    – an unofficial association of people or groups 1
    • set [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the smart set goes there1
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they were an angry lot1
    • band [the ~] zelfstandig naamwoord
    • circle [the ~] zelfstandig naamwoord
  14. the lot
    – a parcel of land having fixed boundaries 1
    the lot
    – a parcel of land having fixed boundaries 1
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he bought a lot on the lake1
  15. the lot
    – your overall circumstances or condition in life (including everything that happens to you) 1
    the fate; the lot; the destiny; the circumstances; the fortune; the luck; the portion
    – your overall circumstances or condition in life (including everything that happens to you) 1
    • fate [the ~] zelfstandig naamwoord
      • deserved a better fate1
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • has a happy lot1
    • destiny [the ~] zelfstandig naamwoord
    • circumstances [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a victim of circumstances1
    • fortune [the ~] zelfstandig naamwoord
      • whatever my fortune may be1
    • luck [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the luck of the Irish1
    • portion [the ~] zelfstandig naamwoord
      • success that was her portion1
  16. the lot
    – A quantity of one item or a number of items of the same kind. 2
    the lot
    – A quantity of one item or a number of items of the same kind. 2
    • lot [the ~] zelfstandig naamwoord

lot werkwoord

  1. lot
    to divide; to parcel out; lot
    • divide werkwoord (divides, divided, dividing)
    • parcel out werkwoord (parcels out, parcelled out, parcelling out)
    • lot werkwoord
  2. lot
    – divide into lots, as of land, for example 1
    lot
    – divide into lots, as of land, for example 1
    • lot werkwoord

Verwante woorden van "lot":


Alternatieve synoniemen voor "lot":


Verwante definities voor "lot":

  1. anything (straws or pebbles etc.) taken or chosen at random1
    • they drew lots for it1
  2. any collection in its entirety1
  3. an unofficial association of people or groups1
    • they were an angry lot1
  4. a parcel of land having fixed boundaries1
    • he bought a lot on the lake1
  5. your overall circumstances or condition in life (including everything that happens to you)1
    • has a happy lot1
  6. divide into lots, as of land, for example1
  7. A quantity of one item or a number of items of the same kind.2

Verwante synoniemen voor lots