Home ->Woordenboeken ->Engels/Engels ->Vertaal shit

Synoniemen voor "shit" in het Engels

Overzicht
Engels Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. shit:

Engels

Uitgebreide synoniemen voor shit in het Engels

shit:

shit [the ~] zelfstandig naamwoord !

  1. the shit
    the shit; the droppings; the turd; the crap; the dirt
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord !
    • droppings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • turd [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dirt [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the shit
    the faeces; the excretion; the excrements; the shit; the droppings; the stool; the night soil; the crap; the excreta; the feces
    • faeces [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • excretion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excrements [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord !
    • droppings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • stool [the ~] zelfstandig naamwoord
    • night soil [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excreta [the ~] zelfstandig naamwoord
    • feces [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
  3. the shit
    the turd; the shit
    • turd [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord !
  4. the shit
    the fertilizer; the manure; the dung; the shit; the fertiliser
    • fertilizer [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans
    • manure [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dung [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord !
    • fertiliser [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
  5. the shit
    – obscene words for unacceptable behavior 1
    the scoundrel; the dickhead; the piece of shit; the shithead
    the asshole
    – vulgar slang for anus 1
    • asshole [the ~] zelfstandig naamwoord !
    the prick
    – obscene terms for penis 1
    • prick [the ~] zelfstandig naamwoord !
    the bastard
    – the illegitimate offspring of unmarried parents 1
    • bastard [the ~] zelfstandig naamwoord !
    the shit
    – obscene words for unacceptable behavior 1
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord !
  6. the shit
    – obscene words for unacceptable behavior 1
    the shit; the crap; the bull; the bullshit; the dogshit; the horseshit; the Irish bull
    – obscene words for unacceptable behavior 1
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bull [the ~] zelfstandig naamwoord
      • what he said was mostly bull1
    • bullshit [the ~] zelfstandig naamwoord
      • I put up with a lot of bullshit from that jerk1
    • dogshit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • horseshit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • Irish bull [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. the shit
    – something of little value 1
    the shit; the damn; the darn; the hoot; the shucks; the tinker's dam; the red cent; the tinker's damn
    – something of little value 1
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • damn [the ~] zelfstandig naamwoord
      • his promise is not worth a damn1
    • darn [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hoot [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shucks [the ~] zelfstandig naamwoord
      • not worth shucks1
    • tinker's dam [the ~] zelfstandig naamwoord
    • red cent [the ~] zelfstandig naamwoord
      • not worth one red cent1
    • tinker's damn [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the shit
    – a coarse term for defecation 1
    the shit; the dump
    – a coarse term for defecation 1
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he took a shit1
    • dump [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. the shit
    – obscene terms for feces 1
    the shit; the crap; the dirt; the poop; the turd; the shite
    – obscene terms for feces 1
    • shit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • crap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dirt [the ~] zelfstandig naamwoord
    • poop [the ~] zelfstandig naamwoord
    • turd [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shite [the ~] zelfstandig naamwoord

shit bijvoeglijk naamwoord !

  1. shit
    shit
    • shit bijvoeglijk naamwoord !
  2. shit
    damn; darn; shit
    • damn bijvoeglijk naamwoord
    • darn bijvoeglijk naamwoord
    • shit bijvoeglijk naamwoord !
  3. shit
    shit; shitty
    • shit bijvoeglijk naamwoord !
    • shitty bijvoeglijk naamwoord !

to shit werkwoord (shits, shitted, shitting)

  1. to shit
    – have a bowel movement 1
    to shit; to make; crap; stool; defecate; ca-ca; take a crap; take a shit
    – have a bowel movement 1

Conjugations for shit:

present
  1. shit
  2. shit
  3. shits
  4. shit
  5. shit
  6. shit
simple past
  1. shitted
  2. shitted
  3. shitted
  4. shitted
  5. shitted
  6. shitted
present perfect
  1. have shitted
  2. have shitted
  3. has shitted
  4. have shitted
  5. have shitted
  6. have shitted
past continuous
  1. was shitting
  2. were shitting
  3. was shitting
  4. were shitting
  5. were shitting
  6. were shitting
future
  1. shall shit
  2. will shit
  3. will shit
  4. shall shit
  5. will shit
  6. will shit
continuous present
  1. am shitting
  2. are shitting
  3. is shitting
  4. are shitting
  5. are shitting
  6. are shitting
subjunctive
  1. be shitted
  2. be shitted
  3. be shitted
  4. be shitted
  5. be shitted
  6. be shitted
diverse
  1. shit!
  2. let's shit!
  5. shitted
  6. shitting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Verwante woorden van "shit":

  • shits

Verwante definities voor "shit":

  1. something of little value1
  2. obscene words for unacceptable behavior1
  3. a coarse term for defecation1
    • he took a shit1
  4. obscene terms for feces1
  5. have a bowel movement1

Verwante synoniemen voor shit




Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0365 seconde
Page rendered in 1.0 seconds