Engels

Uitgebreide synoniemen voor tour in het Engels

tour:

tour [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the tour
    the journey; the tour; the voyage; the expedition; the march; the hiking tour; the hike
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • voyage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • expedition [the ~] zelfstandig naamwoord
    • march [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hiking tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • hike [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the tour
    the tour; the journey; the trip; the excursion
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the tour
    the trip; the journey; the drive; the excursion; the voyage; the outing; the tour
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • journey [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drive [the ~] zelfstandig naamwoord
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • voyage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • outing [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the tour
    the excursion; the trip; the tour
    • excursion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • trip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the tour
    the tour
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. the tour
    – a journey or route all the way around a particular place or area 1
    the tour; the circuit
    – a journey or route all the way around a particular place or area 1
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
      • they took an extended tour of Europe1
    • circuit [the ~] zelfstandig naamwoord
      • we took a quick circuit of the park1
      • a ten-day coach circuit of the island1
  7. the tour
    – a time for working (after which you will be relieved by someone else) 1
    the go; the turn; the spell; the tour
    – a time for working (after which you will be relieved by someone else) 1
    • go [the ~] zelfstandig naamwoord
    • turn [the ~] zelfstandig naamwoord
    • spell [the ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the tour
    – a period of time spent in military service 1
    the tour; the hitch; the enlistment; the tour of duty; the duty tour; the term of enlistment
    – a period of time spent in military service 1

tour werkwoord

  1. tour
    – make a tour of a certain place 1
    tour
    – make a tour of a certain place 1
    • tour werkwoord
      • We toured the Provence this summer1

Verwante woorden van "tour":


Alternatieve synoniemen voor "tour":


Verwante definities voor "tour":

  1. a journey or route all the way around a particular place or area1
    • they took an extended tour of Europe1
  2. a time for working (after which you will be relieved by someone else)1
  3. a period of time spent in military service1
  4. make a tour of a certain place1
    • We toured the Provence this summer1

Verwante synoniemen voor tour