Engels

Uitgebreide synoniemen voor victory in het Engels

victory:

victory [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the victory
    the victory; the triumph; the conquest
    • victory [the ~] zelfstandig naamwoord
    • triumph [the ~] zelfstandig naamwoord
    • conquest [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the victory
    the profit; the benefit; the advantage; the gain; the earnings; the yield; the winning; the output; the economy; the return; the victory; the take
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • advantage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • earnings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • yield [the ~] zelfstandig naamwoord
    • winning [the ~] zelfstandig naamwoord
    • output [the ~] zelfstandig naamwoord
    • economy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • return [the ~] zelfstandig naamwoord
    • victory [the ~] zelfstandig naamwoord
    • take [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the victory
    – a successful ending of a struggle or contest 1
    the victory; the triumph
    – a successful ending of a struggle or contest 1
    • victory [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a narrow victory1
      • the general always gets credit for his army's victory1
      • clinched a victory1
      • convincing victory1
    • triumph [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the agreement was a triumph for common sense1

Verwante woorden van "victory":

  • victories

Alternatieve synoniemen voor "victory":


Antoniemen van "victory":


Verwante definities voor "victory":

  1. a successful ending of a struggle or contest1
    • a narrow victory1
    • the general always gets credit for his army's victory1
    • clinched a victory1
    • convincing victory1

Verwante synoniemen voor victory