Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
-
poor:
- pauvre; indigent; mauvais; inférieur; faible; méprisable; médiocre; subalterne; de second ordre; miséreux; nécessiteux; défectueux; imparfait; défectueuse; misérable; pitoyable; lamentable; minable; sans valeur; mince; maigre; dépourvu; défavorisé; frêle; fluet; sobre; chiche; parcimonieux; rare; pauvrement; sobrement; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement; passé; périmé; humble; miteux; démuni; sans ressources; très pauvre; maladroit; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; raide; gauche; mal à l'aise; gauchement; peu maniable; à pas raides; aride; infertile; stérile; frugal; rêche; godiche; pataud; déshérité
-
Wiktionary:
- poorly → mal
- poor → pauvre, pitoyable, piètre, faux, indigent, insuffisant, maigre, malheureux, mauvais, misérable, pauvre de, rare
- poor → pauvres
- poor → indigent, pauvre
- poor → pauvre, déplorable, misérable, pitoyable, pauvre petite, pauvre petit, juivaillon, juifaillon, minable, dégueulasse
Engels
Uitgebreide vertaling voor poorly (Engels) in het Frans
poorly:
Vertaal Matrix voor poorly:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | ailing; indisposed; peaked; seedy; sickly; under the weather; unwell | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | badly; ill | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | seedy |
Verwante woorden van "poorly":
Synoniemen voor "poorly":
Antoniemen van "poorly":
Verwante definities voor "poorly":
poor:
-
poor (indigent; pennyless; needy)
-
poor (inferior)
mauvais; inférieur; faible; méprisable; pauvre; médiocre; subalterne; de second ordre-
mauvais bijvoeglijk naamwoord
-
inférieur bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
médiocre bijvoeglijk naamwoord
-
subalterne bijvoeglijk naamwoord
-
de second ordre bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (not bad; mediocre; feeble; not very good)
-
poor (destitute; indigent; needy; penniless)
pauvre; miséreux; nécessiteux; indigent-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
miséreux bijvoeglijk naamwoord
-
nécessiteux bijvoeglijk naamwoord
-
indigent bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (defective; lacking; unsound)
défectueux; imparfait; inférieur; défectueuse-
défectueux bijvoeglijk naamwoord
-
imparfait bijvoeglijk naamwoord
-
inférieur bijvoeglijk naamwoord
-
défectueuse bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (paltry; terrible; miserable; abominable; meagre; meager)
misérable; pitoyable; lamentable; minable; sans valeur-
misérable bijvoeglijk naamwoord
-
pitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
lamentable bijvoeglijk naamwoord
-
minable bijvoeglijk naamwoord
-
sans valeur bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor
-
poor (lean; shabby; flimsy; miserable; thin)
pauvre; mince; maigre; sobre; chiche; parcimonieux; rare; pauvrement; sobrement-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
mince bijvoeglijk naamwoord
-
maigre bijvoeglijk naamwoord
-
sobre bijvoeglijk naamwoord
-
chiche bijvoeglijk naamwoord
-
parcimonieux bijvoeglijk naamwoord
-
rare bijvoeglijk naamwoord
-
pauvrement bijvoeglijk naamwoord
-
sobrement bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (weak; slackly; abstemious; feeble; frail; faint; bad)
faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (ragged; unsightly; shabby; paltry; miserable; shady)
-
poor (without means; impecunious)
démuni; pauvre; sans ressources; très pauvre-
démuni bijvoeglijk naamwoord
-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
sans ressources bijvoeglijk naamwoord
-
très pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (clumsy; abstemious; unhandy; gawky; uneasy; doltish; wooden; owlish; stiff; not very good)
maladif; maladroit; embarrassé; inncommode; avec raideur; malhabile; avec maladresse; dégingandé; maladroitement; sans force; raide; lâche; gauche; relâché; mal à l'aise; gauchement; maladivement; peu maniable; à pas raides-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
maladroit bijvoeglijk naamwoord
-
embarrassé bijvoeglijk naamwoord
-
inncommode bijvoeglijk naamwoord
-
avec raideur bijvoeglijk naamwoord
-
malhabile bijvoeglijk naamwoord
-
avec maladresse bijvoeglijk naamwoord
-
dégingandé bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
raide bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
gauche bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
mal à l'aise bijvoeglijk naamwoord
-
gauchement bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
peu maniable bijvoeglijk naamwoord
-
à pas raides bijvoeglijk naamwoord
-
-
poor (barren; unfruitful)
-
poor (clumsy; wretched; inept; shaky; bungling)
-
poor (destitute; deprived; underprivileged)
dépourvu; défavorisé; déshérité-
dépourvu bijvoeglijk naamwoord
-
défavorisé bijvoeglijk naamwoord
-
déshérité bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor poor:
Verwante woorden van "poor":
Synoniemen voor "poor":
Antoniemen van "poor":
Verwante definities voor "poor":
Wiktionary: poor
poor
Cross Translation:
adjective
en-plural noun
poor
-
those with no possessions
- poor → pauvres
adjective
-
Qui manque d’exactitude, de justesse, de rectitude
-
Qui est dans l’indigence, qui est très pauvre.
-
Qui ne suffire pas.
- insuffisant → insufficient; in short supply; scant; scanty; scarce; few; poor; thin; sparse
-
Traductions à trier
-
Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)
- malheureux → unhappy; sad; dismal; miserable; pitiful; poor; unenviable
-
défavorable ; qui cause une impression défavorable.
-
Qui réduire à la misère ; qui inspirer la pitié.
-
Qui est dans la pauvreté.
-
Qui dénote la pauvreté.
-
Qui ne dispose que de peu de quelque chose.
-
Qui inspire la pitié.
-
Qui inspire le mépris
- pauvre → poor; sorry; pitiful; worthless; contemptible; despicable; wicked; paltry; trifling
-
Adjectif
-
Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• poor | → pauvre | ↔ pover — teleurstellend klein of gering |
• poor | → déplorable; misérable | ↔ beklagenswaardig — zielig |
• poor | → pitoyable | ↔ arm — beklagenswaardig |
• poor | → pauvre | ↔ arm — weinig bezittend |
• poor | → pauvre petite; pauvre petit | ↔ Hascherl — umgangssprachlich (besonders süddeutsch, österreichisch): armes, bedauernswertes Wesen, Kind; ängstlicher Mensch |
• poor | → pauvre; juivaillon; juifaillon | ↔ Mauschel — früher, veraltet spöttisch sowie verächtlich: (armer) Jude |
• poor | → pauvre | ↔ arm — mittellos, kein Geld besitzend |
• poor | → minable; dégueulasse | ↔ mies — abwertend: |